jeugd waar te nemen' '9. Niet moeilijk is te zien dat deze instructie hun aanleiding gaf actief mee te werken aan de vorming van gezelschappen en de taak te vervul len die ooit de schrijver in het onderwijsblad aan dominees had toebedacht. Ove rigens waren het vooral dominees die in het begin als schoolopzieners werden aangetrokken. In de praktijk kregen de onderwijzers dus vaak met hen te maken. Ongeveer tweemaal per jaar kwam een schoolopziener op bezoek en demon streerde soms waar nodig bepaalde manieren van lesgeven. Bij sollicitaties, exa mens, en het verkrijgen van betere materiele voorzieningen konden de onderwij zers niet om hem heen. Deden zij hun werk slecht, dan kon de inspecteur tot schorsing of afzetting overgaan. Vaak trok een inspecteur tijd uit om een onder wijzer individueel uit te nodigen voor een bezoek bij hem thuis om hem voor te lichten en te scholen20 Een en ander kan goed worden gevolgd in West-Zeeuwsch-Vlaanderen. Toen de onderwijswet ook hier in 1815 van kracht werd was de situatie er slecht. De schoolopziener, Hennequin, noemt de normale euvels: armoede, bijbaantjes, ou derdom en onkunde. Twee scholen waren er goed, die van Sluis en IJzendijke. De rest was slecht of middelmatig. Door gesprekken en correspondentie pro beerde hij er verbetering in te brengen maar op verrassend eerlijke wijze karakte riseert hij zelf zijn maatregelen als zwak21In 1816 meldt hij dat twee onderwij zers A. Vermeulen en M. Quintus een gezelschap hadden opgericht in Sluis met als doel 'alleen zucht om hunne mingeoefende medeonderwijzers het nut en de voordelen der verbeterde leerwijze te doen opmerken en dezelver ijver op te wek ken ter hunne meerdere bekwaming'. Zij hadden respectievelijk de tweede en derde rang. Lid was ook de oude onderwijzer van Cadzand die een derde rang had, en de overige vijf leden hadden slechts een akte van Algemene Toelating (de vierde rang)22. Zij vergaderden bij toerbeurt bij de leden en wie aan de beurt was gaf een uur les. 's Middags werd dit kritisch bekeken en kwamen vragen aan de orde over taal- en rekenkunde die op de vorige vergadering door de voorzitter, Vermeulen, waren opgegeven. Het was een uitgesproken leergezelschap waarin de minder kundigen leerden van de sterkere vakbroeders. Duidelijk blijkt uit de doelstelling van het gezelschap de praktische aanpak, noodzakelijk geworden door de nieuwe ont wikkelingen. De overheid droeg bij in de vergaderkosten, boekenaankoop en de aanschaf van onderwijsbladen met een subsidie van tl. 25,—. In 1819 was dit fl. 35,- 23. 19. Het citaat is uit de instructie voor schoolopzieners uit 1806. Vooral de inspecteurs van het le schooldistrict (Walcheren en Noord-Beveland), de dominee A. van Deinze en zijn opvolger mr. A.P. van Deinze. lid van de arrondissmentsrechtbank in Middelburg, gaven bij hun inspectie bezoeken ook zelf les; RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 19; Reinsma, 'Onderwijs in Zeeland, 6. 20. RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 19, rapporten 1822-1824. 21RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 106 (verslagen Hennequin); inv.nr. 93, 3-11-1819. 22. RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 115, 8-2-1817 (Hennequin aan commissaris-generaal). 23. Een direkt verband tussen de hoogte van een subsidie en de bloei en activiteit van een gezel schap is niet aantoonbaar. De hoogte werd bepaald door de gelden nodig om uit de onkosten te komenBasis was de rapportage van de inspecteur. Maar ook kon de hoogte van het bedrag dienen als stimulering daar, waar het onderwijs een achterstand toonde of weerstanden bij de bevolking groot waren. 99

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 141