Op de vergaderingen waarop, ook volgens reglement, alleen over onderwijskun dige zaken mocht worden gesproken (dit vinden we niet overal) kwamen de schoolvakken aan de orde en de vooraf opgegeven onderwerpen of vraagstellin gen. Soms gaf iemand proefles. Ook het zingen was een vast onderdeel, en nieuwe afspraken voor de volgende vergadering besloten de bijeenkomst. Be langrijk was ook het bespreken van boeken, recente ontwikkelingen, en het beoordelen van leermiddelen. De inspecteur woonde de vergaderingen soms bij, was ook wel voorzitter, en gaf voorlichting. Er waren contacten met de Maat schappij tot Nut van het Algemeen, 50 en ook groeiden geleidelijk de contacten tussen gezelschappen onderling. Het ledental kon uiteenlopen, het bedroeg meestal acht a tien. Eerst waren alleen onderwijzers lid; later stonden de meeste gezelschappen ook open voor kwekelingen en hulponderwijzers. Het accent kon liggen op onderricht door een of meer leden of op wederzijdse gesprekken en dis cussie. Een ander verschil kon zich voordoen al naar gelang de leden meer aan dacht hadden voor de dagelijkse praktijk of voor de persoonlijke algemene ont wikkeling en toename van eigen wetenschappelijke kennis. Voor de eigenlijke werkzaamheden en thematiek zoals we die terugvinden in bijvoorbeeld spreekon- derwerpen kunnen de gezelschappen in het eerste onderwijsdistrict als model die nen. Globaal genomen kan het nu volgende ook voor andere gezelschappen aan genomen worden, kleine verschillen daargelaten. Ook in het district Walcheren en Noord-Beveland ging het iniatief van de onder wijzers uit. In 1816 richtte de onderwijzer van Koudekerke, de bekwame Lode- wijk, een gezelschap op en gaf zelf de zwakkere broeders instructie. Het droeg als motto: 'Oefening baart kunst'. Behalve Koudekerke omvatte het de dorpen Ritthem, West- en Oost-Souburg, Biggekerke en Zoutelande. Ook onderwijzers uit Middelburg waren lid. Het jaar daarop vormden de onderwijzers van Ame- muiden, Gapinge, Nieuw- en St.-Joosland, Serooskerke, St.-Laurens, Oostka- pelle, Vrouwenpolder en Kleverkerskerke een tweede gezelschap 'Tot nut der jeugd'Vlissingen en Middelburg kwamen wat later met eigen gezelschappen, in 1827 en 1836. De onderwijzer van Wissenkerke, Schoe, verenigde de onderwij zers van Noord-Beveland 'Tot heil der jeugd en elkanders onderricht' in 1820. Dit gezelschap kwam in 1823 wat in de problemen door de huiselijke omstandig heden van Schoe en zijn conflict met het gemeentebestuur, maar hervatte in 1826 opnieuw haar werkzaamheden51 De inspecteur op Walcheren en Noord-Beveland, Van Deinze, speelde een min der actieve rol dan Callenfels maar bemoeide zich wel met de gezelschappen. In 1823 bracht hij in de organisatie van de gezelschappen wat meer lijn om de doel matigheid te vergroten en ontving de onderwijzers ook thuis voor instructie. De werkzaamheden van de gezelschappen op de vergaderingen tonen dan ook 50. Vooral in verband met het aanleggen van een bibliotheek, zoals in Sluis en Goes. Leden wa ren ook op persoonlijke titel lid van deze vereniging. H.M. Kesteloo uit Domburg publiceerde via de afdeling Sluis. 51Gegevens over de gezelschappen in het le district bevinden zich samen in een map. RAZ, Archief Toezicht inv.nr.29. De stedelijke gezelschappen ontstonden vrij laat. Gegevens hierover zijn summier. Ze kenden dezelfde werkzaamheden als de landelijke gezelschappen maar gingen vaak verder in wetenschappelijk opzicht. Het gezelschap in Vlissingen ('Dat dit gezelschap dien 'tot heil van Neerlands' Jeugd en ter bevordering van wijsheid, kennis, en deugd') kreeg geen subsidie. Over deze stedelijke gezelschappen meer in de volgende paragraaf. 108

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 150