Dat buiten de officiële vragen het nodige werd besproken mag worden aangeno men. Interessant is dat ook leermoeilijkheden aandacht kregen. Ook deze belang stelling voor de 'zielkundige' kanten van hun beroep tekent de breuk met de 18e eeuw. Ontwikkelingen op Zuid-Beveland Stonden in voorgaande hoofdstukken de werkzaamheden van de gezelschappen centraal en de invloed van overheid en inspecteurs, het volgende behandelt vooral de verschillen die tussen gezelschappen konden bestaan. Daarnaast zal worden aangetoond hoe na 1830 twee ontwikkelingen zichtbaar worden: streven naar grotere eenheid naast de vorming van subverenigingen en anderzijds accent verschuivingen binnen de gezelschappen zelf. Om zoveel mogelijk gezelschappen te belichten is uitgegaan van de situatie op Zuid-Beveland. Deze verschilde met wat is gezien op Walcheren, Noord-Beve land en in West Zeeuwsch-Vlaanderen. Immers Zuid-Beveland is geografisch gezien langgerekt met als gevolg lange onderlinge afstanden. Pogingen om de verschillende gezelschappen die er ontstonden te bundelen mislukten dan ook tot 1835, en de gezelschappen hadden min of meer een eigen karakter. Er waren vier gezelschappen. Het gezelschap van Krabbendijke was in 1818 op gericht door de onderwijzer van Fort Bath, Schoe. Na zijn vertrek naar Wissen- kerke raakte het in verval en het duurde tot 1827 voor we er weer iets van horen. Hierna volgde het gezelschap 'Doet wel en ziet niet om' met als centrum Hein- kenszand en een gezelschap in Kwadendamme. Later zou dit laatste 's-Graven- polder kiezen als centrum. Beide gezelschappen ontstonden in 181956. Het gezelschap van 's-Gravenpolder had een merkwaardige start. De onderwij zers dachten bij de oprichting aan een leesgezelschap. Voor de subsidie zouden boeken worden gekocht die bestudeerd en besproken konden worden. Men wilde over onderwijszaken discussieren. De inspecteur, J. de Kanter, wees hen op het feit dat de subsidie daar niet voor was en dat de praktijk voorop moest staan. Het reglement onderging wijzigingen en het gezelschap hield zich voortaan met de normale taken bezig 57J. van der Pijl, hoofd van de armen- en weesschool in Goes, was een kwekeling van Prinsen en maakte zijn medeleden met de gangbare nieuwe methodes bekend. Ook instrueerde hij weer een andere onderwijzer, Van der Linde, om zijn confraters in Heinkenszand voor te lichten 58. Evenals in Zeeuwsch-Vlaanderen zien we ook hier hoe verbeterde leermethoden via gezel schappen hun weg vonden. In aanmerking genomen de nog talrijke nevenfuncties is het opmerkelijk hoeveel sommige onderwijzers er voor over hadden om zich voor de nieuwe vormen van onderwijs in te zetten. Dit gezelschap nu zou ook in gewijzigde vorm de nadruk blijven leggen op gesprekken en discussies over on derwijszaken en stond bekend als een verlicht gezelschap. Na 1830 volgde een inzinking. De voorzitter was vaak 'uitlandig' (dus buiten Zuid-Beveland) maar er was nog een oorzaak. Door te weigeren hulponderwij- 56. RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 45 (sekretaris aan de De Kanter 1819); inv.nr. 80 (verslag De Kanter 1822); inv.nr. 62, De Kanter aan ministerie, 14-3-1822. 57. RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 80, De Kanter aan sekretaris, 26-11-1819. 58. RAZ, Archief Toezicht inv.nr. 80, verslag De Kanter 1822. 1 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 156