fig. 1 en 2, vallen geografisch gezien in vier groepen uiteen. Achtereenvolgens worden besproken de cluster van vindplaatsen ten noorden van de Scheldemon- ding in het gebied van de strandwallen en Oude Duinen bij Haamstede (vind plaats 14): de concentratie ten zuiden van de monding op Walcheren (vindplaat sen 1-10 en 19-25); die in het (strandwal- en) veengebied ten noorden van de Schelde (vindplaatsen 13 en 17) en tenslotte de groep vlak tegen de pleistocene zandgronden van Noord-Brabant op het eiland Tholen (vindplaatsen 11,12 en 18). Het gebied waarde vondsten in de duinen bij Haamstede zijn gedaan beslaat zo'n 2 km2. Op grond hiervan valt aan te nemen dat we te maken hebben met meerdere huisplaatsen. Er zijn twee belangrijke perioden van bewoning te onderscheiden. De oudste valt in de Vroege Ijzertijd en waarschijnlijk ook nog in de Late Brons tijd, de tweede in de Midden Ijzertijd6. De laatstgenoemde periode van bewoning laat zich op typologische gronden nader inperken tot de tweede helft van de 5de eeuw voor Christus 7Daarnaast zijn er nog aanwijzingen voor bewoning in de tweede helft van de Midden of in de Late Ijzertijd. Al met al genoeg redenen om te veronderstellen dat de Zeeuwse strandwallen en Oude Duinen gedurende het grootste deel van de Ijzertijd bewoning hebben gekend. De situatie in de deltavlakte geeft een ander beeld. Noch uit de Vroege, noch uit de eerste helft van de Midden Ijzertijd is in dit gebied tot op heden bewoning on derkend8. De oudste bewoning op Noord-Walcheren treffen we aan op een afzet ting van Duinkerke-I-ouderdom en op het veen. Het gaat om de vindplaatsen Oostkapelle-Dunoweg en Aagtekerke-Kalfhoeksepad. De idee is dat de bewo ning mogelijk gemaakt werd door ontwatering van het veengebied bij de aanvang van de Duinkerke-I-transgressiefase. Mogelijk heeft de bewoning van Oostka pelle-Dunoweg op een oeverval van dit systeem gelegen. Fig. 2 geeft noodge dwongen een vertekend beeld omdat het geulenpatroon van de post-Romeinse Duinkerke Il-transgressie is weergegeven dat de oorspronkelijke Duinkerke I- geulen opnieuw heeft gebruikt en verbreed. Het gepolijste dunwandige 'Marne'-aardewerk, zoals gekend van Haamstede, is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor veel dikker, veelal ruwwandig en be smeten afgewerkt aardewerk. De profielen zijn haast zonder uitzondering S-vor- mig; open vormen zoals schalen komen nauwelijks voor. Op basis van een Cl 4- datering van botmateriaal van Oostkapelle-Dunoweg kan de bewoning worden geplaatst in de 4de of 3de eeuw voor Christus9. Ook met gebruikmaking van het onlangs in Groningen ontwikkelde ijkingsprogamma voor C14-dateringen is het niet mogelijk een hogere waarschijnlijkheid voor een kortere tijdspanne binnen deze periode van twee eeuwen te onderscheiden. 6. Late Bronstijd 1100-700 v. Chr.; Vroege Ijzertijd 700-500 v. Chr.; Midden Ijzertijd 500-200 v.Chr. en Late Ijzertijd 200 v. Chr. - 0. 7. Voor België de periode La Tène-Ib. Het is moeilijk uit te maken of het ontbreken van duide lijke vroege 'Marne'-vormen, die tot La Tène-Ia gerekend kunnen worden, in een relatief geïso leerd gelegen gebied als het onderhavige, duidt op een hiaat in de bewoning. Daarbij komt dat slechts het gebied bemonsterd kon worden dat door de vorming van stuifketels diep genoeg ont sloten werd. 8. Gezien de opvallende overeenkomst in de momenten waarop in de Maas-, Rijn- en Oer-IJ- monding bewoning mogelijk was, zou een korte bewoningsperiode in de Vroege Ijzertijd ver wacht mogen worden, zie Van Heeringen, 'Natte Voeten'. 9. Van Heeringen, 'Natte Voeten' fig. 2 datering nr. 4. Het ijkingsprogramma geeft een moge lijk datering tussen ruwweg 350 en 150/100 voor Chr.. 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1988 | | pagina 35