Ik stel daarbij drie onderwerpen centraal, drie fragmenten uit de nederzettings
geschiedenis van Walcheren, die het te zamen mogelijk maken ons een heel glo
baal beeld te vormen van de bewoningsontwikkeling op het eiland. Te weten: het
koningsgoed Walcheren en het bezit van twee abdijen in de periode voor ca. 840,
ten tweede: de drie Karolingische burgen, en ten derde: het ontstaan en de filiatie
van de vijf oudste parochiekerken op het eiland.
Het bodemlandschap
Allereerst wil ik echter iets zeggen over de bodemgesteldheid. Na de ontvolking
van het mondingsgebied van de Schelde in de tweede helft van de 3e eeuw wor
den tijdens de zogenaamde Duinkerke-II-transgressieperiode de zeegaten ver
breed. Achter de resterende oude duinen worden grote delen van het aanwezige
veenlandschap langdurig aan overstroming blootgesteld, waarbij het zeewater
binnendringt middels diep in het land uitgeschuurde eb- en vloedkreken: kreken,
die vervolgens weer allengs verlanden en plaats maken voor uit zand en klei op
gebouwde kreekruggen.2 Aldus ontstaat het Duinkerke-II-estuariumlandschap,
waar de zee-invloed geleidelijk afneemt en bewoning vanaf grofweg de 6e eeuw
opnieuw mogelijk wordt.
Ook nadien vinden op Walcheren en de andere Zeeuwse eilanden nog herhaal
delijk overstromingen plaats, vóórdat, rond en na het midden van de 12e eeuw,
de oude kernen van de eilanden worden bedijkt.3 Aan deze latere overstromingen
herinneren de middelland-afzettingen, die de oudland-afzettingen uit de Duin-
kerke-II-periode op diverse plaatsen afdekken. Zij kunnen verband houden met
de grote, uit verhalende bronnen bekende stormvloeden van 1014 of 1134 en
misschien ook al met die van 838, maar daarnaast is er ongetwijfeld een samen
stel van regionale, nergens vermelde overstromingen en geleidelijke ontwikke
lingen - denk bijvoorbeeld aan de duinkust - waarvan wij nog maar weinig we
ten.4
2. Bennema, Van der Meer, Bodemkartering Walcheren, 3-20, 28-35 alsmede kaart 2; Van Rumme-
len, Geologische kaart, Walcheren, 57-66, 69-70 en kaart. Omstreeks de 2e eeuw van de jaartelling
wordt het Walcherse bodemlandschap in het noordwesten begrensd door de oude duinen, voorname
lijk gelegen buiten de huidige kustlijn. Daarachter bestaat de bodem in die tijd grotendeels uit Hol
landveen. Wel is vanuit de (Ooster-)Scheldemond een kleidek op het veen afgezet tijdens de zoge
naamde Duinkerke-l-transgressieperiode (ca. 500-200 v. Chr.), maar volgens Van Rummelen strekt
dat zich niet verder west- en zuidwaarts uit dan Oostkapelle. Aan de provinciaal-Romeinse bewoning
van Walcheren, met onder andere een handelsnederzetting en een Nehalenniaheiligdom op of bij de
oude duinen ter hoogte van Domburg, komt blijkens archeologische vondsten ca. 275 na Chr. een
einde, hoogstwaarschijnlijk - net als elders in het kustgebied ten zuiden van de Oude Rijn - vooral in
verband met invallen van Germaanse stammen vanuit het noorden over land en over zee, en het opge
ven door de Romeinen van de limesde verdedigingslinie langs de Oude Rijn. Er is geen dwingende
reden aan te nemen dat overstromingen de primaire oorzaak van de beëindiging van de bewoning
zouden zijn geweest zoals vroeger is verondersteld. Wel zullen de overstromingen tijdens de Duin-
kerke-II-transgressieperiode voor een belangrijk deel de oorzaak zijn van het gedurende enige eeu
wen onbewoond blijven van het gebied. J.A.Trimpe Burger, 'Zeeland in de Romeinse tijd', in: Deae
Nehalenniae. Gids bij de Nehalennia-tentoonstelling in het stadhuis van Middelburg in 1971 (Mid
delburg/Leiden 1971) 46-47; Dekker, Zuid-Beveland, 16; Henderikx, Beneden-delta, 41-42.
3. Vgl. voor de bedijkingen Dekker, Zuid-Beveland, 128-133. De vroegste vermelding van de ring
dijk van Walcheren, namelijk het gedeelte ten noorden van Serooskerke, vindt men in een oorkonde
daterend uit de late 12e of vroege 13e eeuw (vóór 11 november 1207), Koch, Kruisheer, OHZ, dl. 1,
nr. 295.
115