goed als zeker het omvangrijkst geweest. Het komt voor het eerst voor in 1199, wanneer graaf Dirk VII 250 gemet grond op Walcheren, dat is 100 ha, met de ab dij van Rijnsburg ruilt tegen goederen in Aalsmeer1,4. Volgens een oorkonde uit 1277, waarin de ligging van dit goed wordt omschreven, strekt het zich uit van de kerk van Oostkapelle tot de hof Westhove van de premonstratenzer abdij van Middelburg.15 Van belang is daarbij, dat hier het goed van de abdij van Middel burg als belending wordt genoemd. Het gaat om een omvangrijk complex met Westhove als centrum, dat eind 12e eeuw op zijn minst 300 gemet, of wel 120 ha omvat.16 Van dit goed doet de vrij geconcentreerde ligging vermoeden dat de Middelburgse abdij het als één geheel heeft verworven, en wel, gezien de om vang ervan en de directe nabijheid van het grafelijk bezit, eveneens uit handen van de graaf: op zijn vroegst geschonken door de graaf van Vlaanderen bij de stichting van de abdij in 1123.17 Het betekent dat bij Westhove en Oostkapelle een grafelijk goederencomplex heeft gelegen van zeker 100. maar mogelijk 220 ha. Dat dit deel heeft uitgemaakt van de villa Walcheren, waarmee de graaf van Vlaanderen ca. 1012 door de ko ning wordt beleend, acht ik om bovengenoemde redenen zeer waarschijnlijk. Het zal dan, gezien de ligging in de noordwestelijke kuststreek, hebben behoord tot de oude kern van het domein. ken overigens duidelijk dat het onmogelijk is een volledig beeld van het grafelijk bezit uit de 1 le en 12e eeuw te krijgen: goederen kunnen vroegtijdig door de graven zijn vervreemd zonder een spoor in de schriftelijke bronnen te hebben nagelaten. 14. Koch. Kruisheer, OHZ, dl. 1, nr. 238, '...terram in Walacria que nostra propria erat, scilicet du- centas et quinquaginta mensuras...' Dat het land propria, 'eigen" wordt genoemd zou kunnen beteke nen dat de graaf het goed in 1199 niet als leen van de graaf van Vlaanderen beschouwt. De term propria wordt echter ook gebruikt om aan te geven dat de eigenaar het goed zelf exploiteert en niet in leen heeft gegeven. Vgl. J.F.Niermeyer, C. van de Kieft, Mediae Latinitatis Lexicon Minus (Leiden 1976) s.v. 15. In juni 1277 verkoopt de abdij van Rijnsburg 234 gemet land tussen Oostkapelle en Domburg aan de abdij van Middelburg, Koch. Kruisheer, OHZ, dl. 3, nr. 1788. Op 20 september van hetzelfde jaar, o.c., nr. 1800, oorkondt graaf Floris V dat de abdij van Middelburg ten aanzien van de 234 ge met dezelfde vrijheden en rechten zal bezitten als voorheen de abdij van Rijnsburg. Het goed wordt in de desbetreffende oorkonde omschreven als 'terram iacentem in Walacria in parochia de Oostcap- ple, inter ecclesiam dicti loei et curiam dicti abbatis de Middelborgh que Westove appellatur'. Op 24 maart 1278 oorkondt de graaf expliciet dat de 234 gemet deel uitmaken van de 250 gemet die graaf Dirk VII in 1199 aan de abdij van Rijnsburg heeft overgedragen, o.c., nr. 1819. Van de 250 gemet wordt in 1277 16 gemet niet aan de abdij van Middelburg overgedragen; deze 16 gemet moet elders in de parochie Oostkapelle worden gezocht; vgl. M.P.Neuteboom-Dieleman, De bezittingen van de abdij van Rijnsburg in Zeeland (Kapelle 199130. 16. Tussen 1167 en 1189 geven de graven van Vlaanderen en Holland aan de abdij van Middelburg schotvrijdom voor 400 gemet land. Koch, Kruisheer, OHZ, dl. 1, nr. 214. Hiervan ligt 100 gemet in West-Souburg, zo blijkt uit een oorkonde uit 1272, o.c., dl. 3, nr. 1596. De andere 300 gemet waar voor de vrijdom is bedoeld, kan niet anders dan in Oostkapelle en eventueel in de direct aangren zende ambachten hebben gelegen; de abdij beschikt in de eerste helft van de 14e eeuw in Oostka pelle, en in mindere mate in Domburg en Grijpskerke, over uitgestrekt grondbezit. Vgl. de lijst van bewisen en de rentmeestersrekeningen, genoemd in noot 13. Het vele grondbezit dat de abdij in de 14e eeuw in Serooskerke heeft, ligt grotendeels in jongere polders, die pas in de loop van de 13e eeuw zijn bedijkt. 17. In 1123 sticht Albold, proost van de reguliere kanunniken van Voormezele, een gemeenschap van reguliere kanunniken te Middelburg. Enige jaren later, vermoedelijk in 1127, gaat het convent met medewerking van bisschop Godebold van Utrecht (1114-1127) over naar de premonstratenzer orde. Dekker, Zuid-Beveland, 332-334, alsmede Dekker, 'De komst van de Norbertijnen', 173-175. In 1123 behoort Zeeland Bewestenschelde hoogstwaarschijnlijk nog tot Vlaanderen. Vermoedelijk in 1128 of kort daarna beleent de graaf van Vlaanderen de graaf van Holland met het gebied. Zie hier voor p. 118 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 145