Schouwen, bestaande uit de ringwalburchten van Brokburg, Sint-Winoksbergen en Veurne in het zuidwesten, en die van Oostburg en de Zeeuwse burgen bij de monden van de Schelde, terwijl daartussenin de resten van de Romeinse castella te Oudenburg en Aardenburg en een sterkte te Brugge in het systeem zouden zijn ingeschakeld (zie hiervoor afb. 1). Blok heeft deze theorie bestreden, onder andere omdat Vlaanderen en Zeeland in die tijd niet onder hetzelfde gezag staan.50 Ik zou daar nog een bezwaar aan willen toevoegen. De keten van burgen is alleen enigszins een keten omdat Van Werveke het gat van 64 km tussen Veurne en Oostburg, dat wil zeggen tussen de ronde burgen in het zuidwesten en die in het noordoosten, opvult met onder andere de veronderstelling dat de resten van de Romeinse castella te Oudenburg en Aardenburg opnieuw zouden zijn ver sterkt: iets waarvoor hij niet het minste bewijs aanvoert.51 Wel is het zeer waar schijnlijk dat Brugge in 891 een militair steunpunt is geweest52, maar dat kan in mijn ogen toch niet verhinderen dat de vermeende keten van burgen uiteenvalt in twee groepen: één in het stroomgebied van de Aa en de IJzer, en één in het mon- dingsgebied van de Schelde. Kortom, geen keten, maar, logischer denk ik, bur gen bij de monden van rivieren; daar, waar de Noormannen het land binnenko men.53 Dit maakt dan echter de kans wel erg groot dat de te Sint Omaars geschreven Miracula Sancti Bertini slechts doelen op de burgen in het zuidwesten van Vlaanderen, niet ver van de Sint-Bertijnsabdij, welke inderdaad niet lang voor 891 kunnen zijn aangelegd54, en niet op de Zeeuwse burgen. Bekijkt men dan de 50. Blok, De Franken, 130-131Ook het feit dat de onderlinge afstand tussen de door Van Werveke veronderstelde burgen zeer ongelijk is, is voor Blok een reden om aan de stelling van Van Werveke te twijfelen. 51. Ook na de publikatie van het artikel van Van Werveke is, voorzover ik heb kunnen nagaan, nooit gebleken dat de oude castella van Aardenburg en Oudenburg ten tijde van de Noormannenin- vallen opnieuw zouden zijn versterkt. Voor wat Aardenburg betreft stelt Trimpe Burger met zoveel woorden dat hij hiervoor geen aanwijzingen heeft gevonden. J.A.Trimpe Burger, 'Aardenburg-Ro- danburg-Burg aan de Rudanna', Naamkunde 17 (Feestbundel Maurits Gysseling 1984/1985) 335- 346, met name 344. 52. Vgl. voor oudere en recentere opvattingen: M.Ryckaert, Brugge (Brussel 1991, Historische ste- denatlas van België) 41-49; H. de Witte (red.), De Brugse Burg. Van grafelijke versterking tot mo derne stadskern (Brugge 1991, Archeo-Brugge 2); A.Verhulst, 'De Brugse Burg: archeologische ge gevens en historische bronnen. Naar aanleiding van het boek "De Brugse Burg. Van grafelijke versterking tot moderne stadskern'", Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis, gesticht onder de benaming Société d'Emulation" te Brugge 128 (1991) 213-223. 53. De belangrijkste benedenloop van de Schelde is in deze tijd de tegenwoordige Oosterschelde. Men mag echter aannemen dat sedert de Duinkerke-II-transgressieperiode ook de Honte of Wester- schelde reeds bestaat. Vgl. B. Augustyn, 'Integratie van natuurwetenschappelijke en historische bron nen voor de ontginningsgeschiedenis van het zuidoostelijke Westerscheldegebied', in: Rotterdam Pa pers V, A contribution to prehistorie, roman and medieval archaeology. Teksten van lezingen, gehouden tijdens het Symposium "Landschap en bewoning rond de mondingen van de Rijn, Maas en Schelde" te Rotterdam van 5 t/m 6 oktober 1984 (Rotterdam 1986) 137-146, m.n. 141-143. In Zeeuws-Vlaanderen heeft Van Rummelen stroomopwaarts langs de Westerschelde Duinkerke-II-af- zettingen aangetroffen tot ten oosten van Paal bij Grauw. F.F.F.E. van Rummelen, Toelichtingen bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000. Bladen Zeeuwsch-Vlaanderen west en oost (Haarlem 1977 tweede druk) 45 en Kaart Zeeuwsch-Vlaanderen (Oostblad). Op Zuid-Beveland zijn aan de Westerscheldezijde stroomopwaarts Duinkerke-II-afzettingen aangetoond tot bij Waarde. Dekker, Zuid-Beveland, 23-24. 54. Ten aanzien van de aanleg van deze groep is de mededeling van belang in de laat-10e- of vroeg- lle-eeuwse Vita Winnoci, waarin de bouw van de burg van Sint-Winoksbergen wordt toegeschreven aan graaf Boudewijn II van Vlaanderen (879-918), 'Ex vita Winnoci'. ed. O.Holder-Egger, in: MGH 55. dl. 15-2, 775-778, met name 776. Vgl. Huizinga, Burg en kerspel12-13, Verz. werken, dl. 1, 535. 126

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 152