hetzelfde geldt ook voor de Westfrankische koning Karei III de Eenvoudige, die
in de periode 911-923 door veel Lotharingse groten als koning wordt erkend.88
Het is nadien pas koning Otto I (936-973) die veel koninklijke domeingoederen
weer onder zijn directe gezag weet te brengen, met name door confiscaties na de
opstand van de Lotharingse adel in 939.89
Ten aanzien van de aanleg van de burgen wil dit denk ik zeggen dat. indien zij
dateren uit het derde kwart van de 9e eeuw, koninklijke bemoeienis daarbij goed
mogelijk lijkt.90 Zijn zij echter aangelegd in de latere 9e of vroege 10e eeuw, dan
durf ik op dit punt geen enkele uitspraak te doen."1
het einde van de regering van Lodewijk het Kind in het geheel geen koningsgoed in Lotharingen over
is. Een overzicht van de positie van Zwentibold en Lodewijk het Kind in Lotharingen geeft Th.
Schieffer, Die lothringische Kanzlei (Keulen /Graz 1958) 7-19, 92-99; vgl. ook W.Mohr, Geschichte
des Herzogtums LothringenI, Geschichte des Herzogtums Gross-Lothringen (900-1048) (Saarbrü-
cken 1974) 12-15.
88. Het voorbeeld van graaf Reinier (o.a. Haspengouw) en zijn zoon Giselbert, of van de Westfriese
graven Dirk I en Waldger geeft aan dat het hier gaat om lieden die naar eigen willekeur bepalen wie
zij als koning accepteren: de West- of de Oostfrankische koning. Vgl. voor een overzicht van de poli
tieke geschiedenis in de desbetreffende periode: Mohr, o.c.. 15-29. Vgl. voor het koningsgoed na
900: Rotthoff, Studiën zur Geschichte des Reichsguts, 148-156; D.RBlok. Tets over de geschiedenis
van Nifterlake', Jaarhoekje van het Oudheidkundig Genootschap Nifterlake'1962, 1-17, met name
12-15; Henderikx, 'De Lek en de Hollandse IJsel in de vroege middeleeuwen', in: Scrinium et scrip-
tura. Opstellen betreffende de Nederlandse geschiedenis, aangeboden aan Professor dr. J.L. van der
Gouw bij zijn afscheid als buitengewoon hoogleraar in de archiefwetenschap en in de paleografie
van de veertiende tot de zeventiende eeuw aan de Universiteit van Amsterdam. Nederlands Archie
venblad 84(1980) 229-247. met name 241-242.
89. H.Sproemberg, "Die lothringische Politik Ottos des Grossen'. Rheinische Vierteljahrsblatter,
11(1941) 1-101, herdrukt in: H. Sproemberg, Bedrage zur belgisch-niederlandischen Geschichte
(Berlijn 1959) 111-223; Rotthoff, o.c., 153-154; Blok, o.c., 14-15; Henderikx, o.c., 241-242.
90. In verband met de vraag in hoeverre de koning betrokken kan zijn geweest bij de aanleg van de
Walcherse burgen kan het van belang zijn meer te weten omtrent de aanleg van de burg van Den Burg
op Texel. Net als op Walcheren heeft op Texel een belangrijk koningsgoed gelegen. Vgl. voor het ko
ningsgoed op Texel de goederenlijst van de kerk van Utrecht (885-948). Gysseling, Koch, Diplomara
Belgica, dl. 1, nr. 195. en Koch. Kruisheer. OHZdl. 1. nr. 55 (985); J.C.Besteman. 'North Holland
AD 400-1200; turning tide or tide turned?', in: Besteman e.a. (red.). Medieval archaeology, 105. Bij
archeologisch onderzoek is in Den Burg een cirkelvormige dubbele gracht aangetroffen van mogelijk
Karolingische ouderdom.
91. Aannemelijk is wel dat de burgen tot stand zijn gekomen onder leiding van het fungerend pu
bliek gezag. Ook elders lijkt dit het geval te zijn geweest. Hiervoor is er op gewezen dat de burg van
Sint-Winoksbergen volgens de Vita Winnoci - zie noot 54 - is aangelegd door graaf Boudewijn II van
Vlaanderen (879-918). Veelzeggend lijkt ook dat de graaf van Vlaanderen in 949 over uitgebreid
grondbezit beschikt, direct grenzend aan de burg van Oostburg. Gysseling, Koch. Diplomata Belgica,
dl. 1. nr. 53 (vgl. voor de datering Koch, Kruisheer, OHZ, dl. 1, nr. 35). In 1038 blijkt graaf Boude
wijn V daar ook een eigenkerk te hebben bezeten. Gysseling, Koch, o.c., nr. 92. De burg van Middel
burg blijkt later in de middeleeuwen een centrale plaats te vervullen in het grafelijk bestuur. Op de
burg bevindt zich het 's-Gravensteen, en op het Abdijplein, eveneens op de burg, wordt in de open
galerij van het gravenlogement de grafelijke hoge vierschaar van Zeeland gespannen. Vgl. J.H.Klui
ver. "Het prinsenlogement in de abdij te Middelburg*, in: Oranje-Nassau Museum, Jaarboek 1987.
92-128. met name 93-94: M.Smallegange, Nieuwe cronyk van Zeeland (Middelburg 1696) 450-452.
Bovendien blijkt de burg nog in 1232 een zekere defensieve functie te bezitten, waarbij de graaf zich
zeggenschap voorbehoudt over het ophalen van de brug over de burggracht in tijden van gevaar. In
een oorkonde uit dat jaar beslecht graaf Floris IV een geschil tussen de op de burg gelegen premon
stratenzer OLV-abdij en burgers van de stad over het gebruik van de brug voor het klooster over de
burggracht. Koch. Kruisheer, OHZ, dl. 2, nr. 530. In de oorkonde wordt bepaald dat. indien hij aan
wezig is, de graaf samen met de schepenen van Middelburg beslist over de noodzaak de brug bij drei
gend gevaar te sluiten of af te breken. Is de graaf afwezig dan beslissen zijn schout en de schepenen
van Middelburg. Binnen de burg beslaat in de late middeleeuwen het terrein van de OLV-abdij een
133