walconstructie. In de 1,82 m lange, taps toelopende kist bevond zich een mense lijk skelet met het hoofd in het westen. Het betrof een ca. 40-jarige vrouw van ca. 1,66 m lengte. De meest opmerkelijke bevinding was de aanwezigheid van een kwaadaardig gezwel in haar kin. waarbij het kaakbot ter plaatse was weggevreten en de betreffende tanden waren uitgevallen". Volgens de onderzoekers behoefde de aandoening niet de oorzaak van haar dood te zijn geweest. Met zekerheid kon worden waargenomen dat de kist geconstrueerd moest zijn tijdens het opwerpen van de wal. De afstand tot de buitenkant van de wal be draagt ca. 7 meter. De vergelijking dringt zich op met de vondst van een skelet, weliswaar zonder kist, in een identieke positie bij een proefsleuf door de wal op het terrein van het Badhotel in 1991. De ouderdomsbepaling van het laatst ge noemde skelet heeft evenwel uitgewezen dat het bijna zeker om een begraving gaat die ruim een eeuw in tijd voorafgaat aan het opwerpen van de wal12. Moge lijk behoort deze begraving bij de bewoning zoals vastgesteld op het terrein Dui nenburg". Het is een intrigerende vraag of we bij de begraving in de wal aan de Schuit- vlotstraat met een zogenaamd schijnbouwoffer te maken hebben14. Het eikehout is in het dendrochronologisch laboratorium te Amersfoort gedateerd15. De bo dem, het hoofdeinde en de voorwand bleken van een en dezelfde eik afkomstig. Het grootste aantal aanwezige jaarringen bedroeg 201. De jongste jaarring stamt uit het jaar 825 na Chr. Voor het ontbrekende spinthout moet 8 tot 24 jaar bijge teld worden om aan de kapdatum te komen. Door het ontbreken van dit spinthout weten we niet of er nog enkele gewone jaarringen ontbreken. Aangezien het hout hergebruikt is, lijkt een datering van het graf in het derde kwart van de 9e eeuw aannemelijk. Een datering in het laatste kwart van de 9e eeuw is echter niet uit te sluiten. Met de datering van het graf is dus tevens het opwerpen van de wal in de tijd benaderd'6. Hulst - Verdronken Land van Saeftinge (afb. 10-11) Tijdens een excursie met studenten van de Rijksuniversiteit Utrecht ontdekte R. Bleyenberg uit Nieuw-Namen samen met J. Maeve uit Antwerpen in het Ver dronken Land van Saeftinge een menselijke begraving in een boomstamkist. Tij dens twee 'expedities' te voet op 1 en 12 november werd het zeer moeilijk toe- 11Determinatie en rapport dr. G.J.R. Maat en R.W. Mastwijk. ROB. 12. GrN-19 508 Domburg-Badhotel IV. bot, 1280 20 BP (1 sigma 682-717 en 741-764 AD, 2 sigma 676-770 AD). 13. Het betreft enkele houten palen en enkele Badorf-scherfjes. Vergl. Van Heeringen, 'Archeologi sche kroniek 1991'. 120-121, afb. 5, 1-4 en afb. 9A. ster 1. Een van de palen is gedateerd: Domburg- Duinenburg I hout 1221 +/-13 BP (GrN-19098). IJking levert een werkelijke ouderdom bij 1 sigma tussen 775-851 en bij 2 sigma tussen 771-859 AD op. 14. Het geloof dat de geest van een gestorven persoon voor korte of langere tijd bij het lichaam bleef en aldus het bouwwerk beschermde tegen kwade invloeden, treffen we tot ver in de middeleeu wen aan, zie Van den Broeke, "Bouwoffer*. 15. Determinatie E. Jansma en E. Spoor, ROB. 16. Deze ouderdom is in overeenstemming met de uitslag van de metingen van het radioactieve koolstofgehalte van de palen uit de twee walfasen zoals vastgesteld tijdens het onderzoek op het ter rein van het Badhotel (Van Heeringen. 'Archeologische kroniek over 1991'. afb. 9B, ster 2-3): Dom burg-Badhotel II (jongste fase) hout 1138 +/-12 BP (GrN-19506) 1 sigma 887-896; 921-941 en 2 sigma 884-899; 913-953 AD, en Domburg-Badhotel III (oudste fasefhout 1177 +/-10 BP (GrN- 19507) 1 sigma 825-832; 859-885 en 2 sigma 810-841; 851-888. 194

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 220