2. De moerneringsputten werden vermoedelijk direkt na hun ontstaan opgevuld met klei, zand en veenbrokken (tot ca. 1 m -NAP). Daarop of in daarna gegraven kuilen is huisvuil en fijn baksteenpuin terecht gekomen. Een strook grond langs de noordwestelijke zijde van de bouwput en evenwijdig aan de latere Nieuwe Haven werd verder opgehoogd tot 0-50 cm +NAP. Datering op grond van het aardewerk en het metaal: midden 15e eeuw. Op dit nieuwe niveau werden sporen van bebouwing aangetroffen. Genoemd kunnen worden enkele poeren(?) en muurstukken van secundair verwerkte baksteen (28 x 14 x 7 cm) en een paar af- valkuilen met huisvuil en leerafval. De sluitdatum van dit vondstmateriaal ligt in het eind van de 15e eeuw. 3. Aan de tegenoverliggende zuidoostelijke lange zijde van de bouwput was over de gehele lengte de binnenzijde van een stadsmuur aanwezig. Op het genoemde niveau waren in de muur verankerde houten trekbalken aanwezig, aangevuld met relatief schone klei. De funderingsdiepte bedroeg 1,50 m -NAP. de steenmaten waren 28/29 x 14 x 7 cm en 24/23,5 x 12 x 6 cm. De dikte van de muur kon niet worden vastgesteld, de bewaard gebleven hoogte was ca. 3 m. Op onregelmatige afstanden waren steunberen aangebracht. Aangezien aannemelijk is dat de bewo ning in fase 2 niet buiten de stad heeft plaatsgevonden zal in het midden van de 15e eeuw de stadsmuur in ieder geval aanwezig zijn geweest. 4. Wederom ophoging van het terrein langs de noordwestzijde van de bouwput, maar nu met schone klei- en zandlagen vermengd met veenbrokken tot ca. 2 m +NAP. Datering vóór fase 5: vóór het midden van de 16e eeuw. 5. Opvulling over de hele lengte van de bouwput van de 5-10 m brede (kunstma tige) laagte tussen de ophoging van fase 4 en de stadsmuur. Deze vertoonde aan de basis glooiende zijden maar tekent zich op 1.00 tot 1.50 +NAP scherp af te gen het kleipakket dat tegen de stadsmuur aanligt. De strook grond heeft waar schijnlijk water gevoerd. De opvulling bestaat voor een groot deel uit huisvuil. De opgevoerde grond (ca 375 m1) bevat veel aardewerk en veel bijzonder leer werk waaronder delen van een wambuis. Het leren wambuis is het vijfde exem plaar dat in Nederland in de bodem is gevonden". Het is vervaardigd uit geite leer. In musea worden geen wambuizen aangetroffen, wel zijn er 'jasjes' bekend die we als gevoerde wambuizen zouden kunnen zien. Het Schielandhuis in Rot terdam bezit bijvoorbeeld zo'n gevoerd leren jasje uit ca. 1600, dat door Hugo de Groot zou zijn gedragen. De vijf opgegraven wambuizen zijn op grond van hun model in de tweede helft van de 16e eeuw te dateren. Ze zijn getailleerd, hebben een rugpand, twee vootpanden, - behalve het Middelburgse exemplaar - korte mouwen en voor- en achterschoten die deels buik en billen bedekken. De vier eerder gevonden wambuizen hebben een sluiting midden voor. Het Middelburgse heeft echter een sluiting over de linker zijde en en korte opening voor. Verder wijkt het kledingstuk weinig af van die uit Groningen, Amsterdam en Dordrecht. Het Hoornse wambuis wijkt af in de snit rond de hals en in de typische vorm van de korte mouwen. De versiering is grotendeels ingesneden, gestoken en met uit zondering van het Hoornse exemplaar ook ingekerfd. 37. Groningen (Goubitz en Offerman, 'A sixteenth-Century Leather Jerkin'); Amsterdam (Baart, Een 16e-eeuws leren wambuis'); Hoorn (Van der Walle van der Woude en Zoonen-Zielman, 'Een 16e-eeuws leren wambuis uit Hoorn'); Dordrecht (gevonden in 1990, nog niet gepubliceerd). Door O. Goubitz (ROB) is een uitvoerig rapport opgesteld over de ledervondsten van de Kousteensedijk. 207

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 233