ten. In de buurt van Zierikzee waren het de Middelburgse chirurgijns Comelis
Herls, Anton de Heide en vooral Cornelis van de Voorde, die belangrijk medisch-
wetenschappelijk werk hebben gedaan. Op grotere afstand waren er impulsen uit
Parijs en Duitsland (Hildanus, Scultetus)5.
Verder kan het van belang zijn, dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw
de pest minder voorkwam, zodat meer aandacht gegeven kon worden aan organi
satorische en ambtelijke zaken in verband met de medische wetenschap. Toen
kwam ook het onderwijs aan de medische studenten en de chirurgijnsleerlingen
meer in de belangstelling. Vooral in Leiden en Amsterdam waren de lessen uit
stekend geregeld en lijken ook de 'wonddokters' in aanzien te zijn gestegen.
Waarschijnlijk is dat ook elders - in Middelburg, Zierikzee en andere steden - het
geval geweest. De door Rembrandt geschilderde anatomische les van dr. Nico-
laas Tulp toont behalve de goed verzorgde kleding ook de intensieve belangstel
ling van de geportretteerden voor de anatomie. De chirurgijns en hun leerlingen
in Zierikzee en in andere meer perifeer gelegen stadjes hebben dit aanschouwe
lijk onderwijs eerst nog moeten missen. Zij moesten genoegen nemen met de be
staande, oudere leerboeken en de dagelijkse ervaring in de leertijd en daarna als
vrij meester. De exameneisen in de eerste helft van de zeventiende eeuw waren
nog eenvoudig en waarschijnlijk in hoofdzaak gericht op het kunnen verrichten
van een aderlating. Pas in 1672 werden de eisen duidelijk zwaarder.
Van 1665 tot 1791 geeft het Zierikzeese gilderekeningboek de mogelijkheid de
chirurgijnsleerlingen te traceren. In de zeventiende eeuw waren er 141 leerlingen
en in de achttiende eeuw hadden de gezamenlijke chirurgijnsmeesters er 329. Het
aantal chirurgijns in beide eeuwen tezamen bedroeg 42. De aantallen leerlingen
per meester zweven doorgaans rond de twintig. In de tweede helft van de acht
tiende eeuw ligt dat aantal omstreeks de tien leerlingen per leermeester. De con
clusie uit deze gegevens kan luiden dat de meeste leerlingen zich hebben beperkt
tot het barbiers- en aderlaatwerk. Veel leerlingen zijn wellicht teruggeschrokken
voor de vrij zware exameneisen, maar zonder dat examen werden zij geen vrij
meester. Bovendien waren de kosten van het examen niet gering. Slechts dege
nen die de hoge kosten konden betalen, de ambitieuzen en degenen bij wie fami
lietraditie een rol speelde, zullen het veel meer verantwoordelijkheid vereisende
beroep van vrij meester hebben gezocht. Zij werden op hun beurt dan weer de
leermeesters voor de leerlingen en knechts die óf alleen wilden barbieren en
aderlaten óf het chirurgijnsvak wilden leren. Dit onderscheid is te zien bij mees
ter Beije: de leerling Gerrit den Uijl bleef slechts barbieren, terwijl een andere
leerling. Jacobus van der Baan, een bekwaam heel- en vroedmeester werd6. Ook
doctores medicinae die de chirurgie wilden beoefenen, werden verplicht het exa
men af te leggen, hetgeen niet altijd even goed gelukte.
5. Lindeboom, Dutch medical biography843-844, 807-808, 2081-2082: De Moulin, A history
104, 106-108, 136-141. Kool-Blokland, Zorg gewogen, 140-149. Het blijft een vraag of de invloed
van de publikaties van de hierboven genoemde Middelburgse chirurgijns in Zierikzee groot is ge
weest. Job Baster sr., vooraanstaand stadschirurgijn, bezat geen van de werken van Herts en Van de
Voorde; wél die van Bartholinus, Hildanus, Cranen, Munninx, Baggaert en De Heide. Tijdens de
achttiende eeuw heeft de belangstelling van de medici zich nog meer noordwaarts gericht. Zie Van
Hoorn, 'Enige aanvullende mededelingen'.
6. Uil en Uijl, De Zeeuwse familie Uil; Van Hoorn, 'Een vergeten fragment', 40.
6