De leerling die doorging met het tweede deel van het examen werd onder vraagd over de anatomie 'ende van de onderscheyden tusschen ligamenten, coor- den, vlees, beenen, aderen, arterien'. Bovendien kon hij zijn kennis van 'aposte- matiën, wonden, ulceratiën, fracturen, contusiën ende dislocatiën' tonen. Het aanleggen van verbanden en de kennis van de gevolgen van verwondingen be hoorden ook tot zijn ambacht. Deze proef deed de examen-kandidaat, net als de vorige, in aanwezigheid van de baljuw of de schout, de burgemeesters, drie sche penen, een medisch doctor en uiteraard enkele leden en de deken van het gilde. Na iedere proef volgde betaling van de aanwezigen en een bijdrage aan de gilde- kas en bood de kandidaat de gildeleden een maaltijd aan. In de gildebrief van 1613 werden verder nog diverse praktische zaken gere geld, zoals het betalen van de contributie, de stemming voor een nieuwe deken, de sociale aspecten van het gildeleven zoals het bijwonen van de bruiloften of begrafenissen van de gildeleden en hun aanverwanten. Uitdrukkelijk werd gere geld dat geen vrouwen de chirurgie mochten beoefenen, tenzij in enkele speciale gevallen. Alleen wanneer vrouwen last hadden van 'secrete accidenten' mochten zij de hulp inroepen van een 'deskundige' vrouw, die echter geen chirurgijnsop leiding had gevolgd en slechts met toestemming van de deken in dat speciale ge val mocht optreden. Een punt van voortdurende aandacht was de concurrentie van 'lithotomisten ende breucksnijders' en de 'operateurs'. De gildebrief verbood hun om zonder speciale toestemming in Zierikzee te praktiseren. Toch was de buitengewone kunde van deze lieden nogal eens nodig en het gilde ontkwam er niet aan hun hulp in te roepen. Breuksnijden deden de gewone chirurgijns aanvankelijk niet, evenmin als steensnijden, hazelippen opereren of door staar aangetaste lenzen verwijderen. Daarvoor waren deze rondreizende 'operateurs' nodig, die in aan wezigheid van hun Zierikzeese vakbroeders, na betaling van een bijdrage aan de gildekas, hun werk konden verrichten. Er was overigens een groot onderscheid tussen deze vaak zeer bekwame operateurs en de kwakzalvers die middeltjes te gen van alles en nog wat verkochten. Deze laatsten hadden waarschijnlijk be hoorlijk grote commerciële en psychologische kwaliteiten, maar hun medische kennis was te verwaarlozen. Tenslotte regelde de gildebrief de onderlinge verhoudingen onder de leden. Men mocht elkaar geen patiënten ontfutselen, geen pleister die een ander had aangebracht verwijderen, niet elkanders leerjongens inpalmen of andere onder linge pesterijen uitvoeren. Scheren op zon- en feestdagen gebeurde nogal eens, maar dat werd altijd beboet. Gildebrief van 1672 De gildebrief van 1672 volgt gedeeltelijk de brief van 1613, zij het dat een be langrijke verandering in het chirurgijnsberoep af te lezen is aan de volgorde van de artikelen. Niet meer het maken van vlijmen komt nu op de eerste plaats, maar het medisch-chirurgische aspect van het beroep, zowel theoretisch als praktisch. De kern van het chirurgijnsberoep wordt schitterend verwoord in artikel vijf: Alsoo de voornaemste eigenschappen van een chirurgijn bestaen in een constigh hantwerck dat assurandt is vergeselschapt met een goede ondervinding in het lichaem van de mensche tot wechneminge van de sijckten en invoeringe van de gesontheid. 8

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 34