Dit principe staat centraal in de tweede gildebrief. In het verschil tussen de eerste
en tweede brief is precies de ontwikkeling te volgen die de meer medisch-geïn-
teresseerde chirurgijns doormaakten, die het baardscheren en het knippen van ha
ren liever niet meer tot hun ambacht rekenden. Tevens kreeg het gilde in novem
ber van dat jaar de beschikking over een eigen anatomiekamer, waarmee
duidelijk de wetenschappelijke lijn werd voortgezet.
De tweede brief staat vooral in het teken van het chirurgische vakmanschap:
het beoordelen of een bepaalde - en zo ja welke - operatie verricht moest worden,
welke voorbereidingen getroffen dienden te worden en hoe dat moest gebeuren.
Tenslotte moest de leerling ook in de praktijk tonen dat hij kon opereren. Op een
kadaver moest hij drie operaties verrichten: alle drie op hetzelfde kadaver 'om de
schaersheid van subjecten'. Die lijken betrok men van overledenen in het gast
huis of van de gestorven armen van Zierikzee. Maar familieleden hadden er
meestal bezwaren tegen dat hun verwant op de snijtafel eindigde. Vreemdelingen
zonder familie kon men daarvoor echter zonder problemen uitkiezen, maar die
waren er niet veel.
De eerste van de drie operaties was een trepanatie of schedelboring8, met alles
wat daarbij hoorde; voorts de kennis van fracturen, het maken van goede incisies,
het vervaardigen van uitstekende instrumenten, een goede verbandtechniek be
heersen, kortom 'alles op de beste ende hedendaeghse ende netste maniere van
doen'. De volgende operatie was een extirpatie of amputatie: de leerling moest
een been afzetten, en wel onder de knie. Ook hier was de plaats van de incisie
van levensbelang. Daarbij kwam de kunst om het beenvlies van het bot te schei
den aan de orde, om het bot netjes, dat wil zeggen zonder splinters, af te zagen,
het bloed te stelpen en voor een passende wondverzorging te zorgen, zodat de
stomp een goede basis bood voor een prothese. De laatste grote verrichting van
de leerling was het behandelen van een gecompliceerde botbreuk, met de daarbij
benodigde wondverzorging.
Bij eventuele fouten die de leerling tijdens deze proeven maakte, gold het sys
teem dat hij kleine foutjes met het betalen van een boete kon afkopen. Bracht hij
niets terecht van de proef, dan moest hij die overdoen, afhankelijk van de ernst
van de fout na een of enkele maanden, een half jaar of na een heel jaar.
Na het specialistische deel van de proef kwam het aderlaten aan de beurt. Stak
de leerling mis, dan kon hij meteen zijn biezen pakken. Vervolgens maakte hij
vier lancetten, die eigendom van het gilde werden. De leerling kon ze wel terug
kopen. De andere bepalingen weken niet veel af van die in de eerste gildebrief.
In de tweede gildebrief waren de financiële afspraken beter vastgelegd. Voor
ieder antwoord dat de leerling schuldig bleef, moest hij een vastgesteld bedrag
betalen dat naar de examinatoren toevloeide. Enerzijds betekende dit dat de leer
ling het vuur na aan de schenen werd gelegd. Men zal het hem niet gemakkelijk
hebben gemaakt, hetgeen de kwaliteit van het examen ten goede kon komen. An
derzijds kon dit systeem natuurlijk ontaarden in muggeziften, waarbij er niet
meer op gelet werd of de leerling all round goed was. En iedereen móest het exa
men in Zierikzee afleggen: je kon niet elders het examen halen en dan naar Zie-
8. De schedeltrepanatie werd reeds vanaf de late steentijd in primitieve vorm toegepast en werd la
ter meer 'geperfectioneerd'. Het was als het ware een dierbare traditie geworden, al was de riskante
toepassing bij schedelletsels soms noodzakelijk. Voor literatuur zie Van Hoorn, Levinus Lemnius 299,
n. 134; Brongers, 'Evidence', 221-226.
9