De in de zeventiende eeuw veranderende visie op het chirurgijnsambacht werd
ook in deze kwestie manifest. In 1678 wilden de gildebroeders deze specialisten,
'operateurs, steen- ofte breuksnijders' opnemen in het gilde, weliswaar tegen be
taling en nadat zij een examen hadden afgelegd. Het was een stap vooruit om de
medische 'specialismen' dichter bij het reguliere chirurgijnsambacht te trekken.
Tegen het einde van de zeventiende eeuw waren er zelfs al enkele gewone chi
rurgijns die dit buitengewone werk uitvoerden en in de achttiende eeuw was het
al geen uitzondering meer. Maar de onderlinge concurrentie en vooral die tegen
buitenstaanders bleef.
Op 5 februari 1787 verzocht Anthony Thyleman aanstelling als stadsoculist en
kies- en tandmeester. Het was hem gebleken dat hier het 'ligten van cataracten'
en de behandeling van andere oogkwalen en ook het trekken van tanden en kie
zen 'niet schijnt te wezen het fort en byzondere applicatie der chirurgie dezer
stad'. Hij kreeg diverse keren de gelegenheid zijn ervaring in deze materie te to
nen. Zo genas hij bijvoorbeeld een blind geboren kind. Hoewel hij de armen pro
deo wilde behandelen en verzekerde geen andere chirurgische praktijk te zullen
uitoefenen, vreesde het gilde zijn concurrentie toch te zeer en wees zijn verzoek
tot toetreding af. Dit waren duidelijk de kwalijke kanten van het gildesysteem.
Opmerkelijk is dat in 1796 een zekere Juffrouw Thilman toestemming kreeg om
de weken voor en na de kermis te mogen 'practiseeren als doctores'. Waarschijn
lijk verwachtten de chirurgijns van haar een minder deskundige concurrentie.
Aan het einde van de achttiende eeuw zien wij weer meer sporen van kwakzal
vers. Nog steeds betaalden de 'loopers' of 'quaksalvers' een bedragje om enkele
dagen hun waren te verkopen en hun diensten aan te bieden. Omstreeks 1790
nam het aantal jeneverolie- of kruidenverkopers sterk toe en ook de oculisten de
den in grote aantallen Zierikzee aan. Lodewijk Nicolai, een oculist, mocht zelfs
vier weken de Zierikzeeënaren van hun oogkwalen afhelpen. Ook de 'dentist' Si
mon Nathans mocht eindelijk binnen de muren zijn kundigheden laten zien, waar
vroeger joden vaak geweerd werden19. In de achttiende eeuw liet men regelmatig
joodse kwakzalvers of genezers toe om gedurende de kermisweek met hun waren
langs de huizen te leuren. Maar in tijden van politieke en sociale spanningen, zo
als in 1747, 1762, 1787 en 1794 achtte men dit te gevaarlijk en werd hun verzoek
wegens de tijdsomstandigheden geweigerd. En natuurlijk sprak broodnijd altijd
een woordje mee. Ook de joodse hoedenverkopers werden tegengewerkt (1777).
Na 1795 werd de tolerantere houding duidelijk merkbaar20.
Ook de onderlinge concurrentie tussen de gildebroeders was een gevoelig
punt. Hoewel de gildereglementen het overnemen van eikaars patiënten precies
regelde, leverde het in de praktijk met concurrentiegevoelige collega's regelma-
19. Deze en ook de tevoren genoemde Spaernagel vertoonden zich zelfs in de stad Groningen
(Huisman, Stadsbelang, 260 en zijn mededeling). Simon Nathans was grootvader van Théodore
Dentz, de stichter van de academische tandartsenopleiding. Zie NNBW VII, 367; Van Cittert-Eymers,
'De familie Dentz', 23-30; Biografisch Woordenboek van NederlandI, 134-135; Van Wiggen, 'Eer
bare banen'. Voor de 'reizende meesters' in het algemeen, zie: Huisman, 'Itinerant medical practitio
ners'.
20. Op 7 januari 1799 verzochten de hier wonende joden aan het stadsbestuur een huis te mogen
kopen voor hun godsdienstoefeningen en een plaats om hun doden te begraven. Tot dit laatste koos
men een stuk van de bleek, achter het leprooshuis, waarvoor de Joodse gemeente 1,- per jaar aan de
stad betaalde. De religieuze bijeenkomsten werden eerst nog gehouden ten huize van de koopman Za-
dok Levi van Os. Pas in 1826 kwam de synagoge in de Meelstraat gereed, getooid met het embleem
van de leeuw van Juda. In 1888 werd bovendien nog een davidster aangebracht.
17