zich tot Anthonie den Breen. Deze vroeg op 2 maart 1732 aan het stadsbestuur om Frederik Maijen uit Petterlingen in Zwitserland toestemming te verlenen de vrouw te behandelen. Maijen leek aanvankelijk succes te hebben, maar verliet na enige tijd de patiënt. Het gilde verzocht toen nog de heer Maijen terug te laten komen omdat de familie van de zieke beloofde alle onkosten te zullen vergoe den21. Gildevergüderingen en activiteiten Het eerste rekeningboek van het gilde geeft aan dat de bijeenkomsten van het gilde aanvankelijk op verschillende plaatsen werden gehouden. Soms vergaderde men bij de deken aan huis, soms 'onder' het stadhuis22, soms in de consistorie van de kerk, maar meestal in een herberg. De 'Zoutkeet' in de Poststraat was het meest geliefd. En bij alle vergaderingen en bijeenkomsten werd er goed gedron ken. Vooral op de jaardag, Cosmas en Damianusdag op 27 september, was het aan vankelijk traditie dat vrijwel al het geld dat nog in kas was aan het feest werd be steed. Doorgaans telde het gilde tien tot dertien vrije meesters. Zij togen op de gildedag naar de kapel in de oude kerk, inspecteerden daar de glazen en lieten een beiaardier op de klokken spelen. Vervolgens kozen ze een nieuwe deken en hoorden de rekening af. Daarna feestten ze, soms met hun echtgenotes, tot diep in de nacht. Uit de rekening van 1669-1671 en volgende jaren blijkt dat ze onge veer dertig procent van hun inkomsten aan het drinkgelag op de jaardag besteed den. Een enkele keer liep dat uit de hand. Jacobus Smeur, die aan het einde van de zeventiende eeuw veel commotie veroorzaakte door zijn ongehoord slechte proeven, had in 1716 'de stoutheijd, zonder dat hem eenig affrond was aange daan van Mr. Johan de Vos, ommeganger, een slag toe te brengen, dat sijn neus en tanden bloedden'. In de rekeningjaren 1677-1679 feestten de vrije meesters met hun dames twee dagen lang en verteerden maar liefst 15.0.0, bijna veertig procent van alle uit gaven in die jaren. Zo bouwde het gilde nooit een financiële reserve op en daar voor betaalde het leergeld in de achttiende eeuw, toen het in een proces gewik keld werd met dr. Allardus Brouwer. Het gilde moest voor de kosten van juridische bijstand aankloppen bij het stadsbestuur, dat slechts een bedrag voor schoot. Wanneer het niet jaarlijks de pot had verteerd, had het voldoende midde len in huis gehad om het proces te betalen. Vanaf dat moment werd niet meer het hele batig saldo verteerd. De inkomsten van het gilde bestonden voornamelijk uit boeten, te betalen door de leden wanneer zij niet aanwezig waren bij vergaderingen, bij bruiloften, be grafenissen enzovoort, de zogenaamde 'trounobels' en het 'lijckgelt'. Verder ont ving men de al genoemde afkoopsommen van kwakzalvers, inkomsten van leer lingen die betaalden voor het doen van hun proeven, 'camergeld', leergeld, gildepenningen en een enkele rente op een schepenschuldbrief of op een huisje. De leerlingen betaalden ook de kosten van een 'emplastrum aurium', de tot de 21. SAZ, Archief chirurgijnsgilde, nr. 191. 22. Hiermee wordt bedoeld: beneden in het stadhuis. SAZ, Archief chirurgijnsgilde, nr. 16b. 19

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 45