lector daarnaast een privé-praktijk zou openen die vele patiënten van hen zou af
romen. Maar het was het stadsbestuur ernst, evenals dr. Job Baster, die hierin een
belangrijke invloed heeft gehad. Op 29 juni 1768 al werd Jacques Rocquette uit
Rotterdam aangesteld. Dit was een grote stap vooruit en een verbetering van de
opleiding van vroedvrouwen en chirurgijns, of zoals het stadsbestuur het ver
woordde, de benoeming was een 'prijselijke zaak voor het algemeen nut'.
Rocquette was in 1768 nog slechts candidatus medicinae. Hij had al wel drie
jaren in Rouen en Parijs gestudeerd en kreeg in Parijs onderwijs van niemand
minder dan de eerste persoonlijke chirurgijn van de koning. Hij dankte zijn be
noeming in Zierikzee met name aan de aanbeveling van dr. Job Baster. Wellicht
heeft Baster Rocquette ontmoet bij zijn pleegouders in Rotterdam, Barend Toren
en Adriana Baster, die tot de Waalse kerk behoorden. Rocquette was zeer ingeno
men met zijn benoeming. Op 29 juni 1768 schreef hij het stadsbestuur van Zier
ikzee een van dankbare ootmoed overvloeiende brief, waarin hij beloofde zijn ui
terste best te doen het gevraagde onderwijs aan zijn leerlingen te geven. Óp 22
juli 1768 promoveerde hij in Leiden, waar hij vier jaar had gestudeerd, op het
proefschrift De bubonocele seu hernia inguinali. Hij droeg het op aan zijn be
schermheer Job Baster en aan Johannes Paulus Soyer, Waals predikant in Zierik
zee.
De instructie voor zijn werk als lector is gebaseerd op die voor zijn collega's
in Rotterdam en Middelburg. Hij werd aangesteld voor een periode van vijfjaar,
met een mogelijke verlenging daarna. Op maandag- en donderdagmiddag moest
hij in de anatomiekamer van het gasthuis lessen geven, voornamelijk voor de
leerling-chirurgijns. Hij illustreerde daar de voornaamste chirurgicale operaties,
zoals het zetten van gebroken ledematen, het breuksnijden, de paracenthesis in
de borst en in de buik, de trepanatie, het aanleggen van 'bandagiën' en hij do
ceerde de anatomie van het menselijk lichaam. Bovendien onderrichtte hij de
leerlingen over alle soorten wonden, ziekten en kwalen 'aanwijsende de teijkens
van groot gevaar off doodelijkheijd der zeiver'.
In de winter, wanneer het koud was, kon men met kadavers werken en zou hij
twee of drie lijken moeten ontleden. Daaraan werd via aanplakbiljetten in de stad
een grote ruchtbaarheid gegeven. Ontledingen waren in die tijd een publieks-
spektakel, waartoe men tegen betaling toegang kon verkrijgen. Ook de leerlingen
betaalden een lesgeld van vijf schellingen. Maar vaak was het moeilijk kadavers
te krijgen: men was afhankelijk van in het gasthuis overleden vreemdelingen. De
lector had daarom een chronisch gebrek aan kadavers, zodat hij regelmatig, bij
gebrek aan een menselijk lijk, de werking van verschillende lichaamsfuncties bij
levende dieren toonde, zoals de bloedsomloop, de hartbewegingen en de werking
van de longen, de 'chijl en melkvaten en diergelijke'. Daarbij moest hij echter
wel wijzen op het verschil tussen het menselijk en het dierlijk lichaam. De leer
lingen keken niet passief toe bij de ontledingen, maar assisteerden de lector.
Indien men een vrouwelijk lichaam ter beschikking had, werden 's avonds aan
de vroedvrouwen en de leerling-vroedvrouwen de 'teeldelen' getoond. Een keer
in de maand gaf hij in zijn eigen woning afzonderlijk les aan de vroedvrouwen
en hij woonde tevens hun examens bij, evenals die van de leerling-chirurgijns.
Dat was een grote stap vooruit in een betere verloskundige en chirurgische zorg.
Ten behoeve van de lessen in de anatomiekamer moest hij zelf de benodigde
instrumenten, lakens en bekkens bekostigen. Ook de gevangenen uit het Graven
steen vielen onder zijn hoede; 'de beschouwinge van verdronkene, verhangene,
25