daarna drie jaar in Duitsland bij het Hannoverse veldhospitaal als extra-ordinair chirurgijn te hebben gefungeerd. Tenslotte was hij sedert 1763 in Rotterdam heel- en vroedmeester30. Gijsbert de Witt werd benoemd. En om alle problemen met het chirurgijns- gilde te voorkomen, besloot men dat hij geen proef hoefde af te leggen voor het gilde. Rocquette was tenslotte een jonge en onervaren medisch doctor geweest en weliswaar gepromoveerd op een chirurgisch onderwerp, maar De Witt was een rasechte chirurgijn met een alleszins vergelijkbare chirurgische opleiding als zijn Zierikzeese vakbroeders, en met veel praktijk- en levenservaring. Bovendien mocht De Witt zelf ook enige inspraak hebben in zijn instructie. Daar maakte hij gretig gebruik van. Hij verzette zich tegen de voorlopige aanstelling voor vijf jaar, maar vooral tegen het feit dat hij op eigen kosten twee kadavers zou moeten aanschaffen. Bovendien bestreed hij dat hij bepaalde operaties slechts in aanwe zigheid van een andere chirurgijn zou mogen uitvoeren. Aan al zijn wensen werd tegemoet gekomen (15 december 1769). Zijn salaris bestond uit 44.13.4, met enkele voorrechten, zoals vrijstelling van stedelijke belastingen. AI meteen nadat hij aan het werk gegaan was, ergerde hij zich over de lokatie. Hij beklaagde zich bij het stadsbestuur over de 'onbequaamheid' van de anato- miekamer en wel speciaal over de 'bekrompenheyd van de plaats tot het geeven zijner lessen en het doen van manuale operatiën, welke bovendien door de ondra- gelijken stank daar toe geheel incapabel is'. Hij stuurde de raad erop uit een nieuw lokaal te 'despicieeren'. Hoewel men overtuigd was van de noodzaak tot verandering, blijkt uit de bronnen niet dat er werkelijk maatregelen zijn getrof fen. Het gasthuis maakte dan ook moeilijke tijden door. De financiën waren ronduit bedroevend. Bovendien was de toevloed van armen buitengewoon groot, de kosten voor levensonderhoud stegen sterk en veel proveniers, op wier inkoop sommen de gasthuiseconomie dreef, vertrokken naar het gasthuis te Brouwersha ven. Ook het chirurgijnsgilde kon zich maar niet neerleggen bij de aantasting van het gildereglement door de lector, die vrij praktiseerde zonder dat hij de proef had afgelegd. In 1771 refereerde het opnieuw aan de aloude beperkingen dat zonder proef in Zierikzee te hebben afgelegd, niemand mocht praktiseren binnen deze stad. Bovendien, zo meenden de gildebroeders, hoefde de lector als vrijge zel geen zorgen te hebben voor het onderhoud van een gezin, hetgeen bij hen duidelijk wel het geval was. De lector toonde zich bereid over deze kwestie te praten en bood in december van dat jaar aan 25 Vlaams aan het gilde te betalen als afkoopsom voor een proef, met daarna het recht de chirurgie vrij te beoefe nen. Uiteindelijk moest het stadsbestuur hierover beslissen, maar het gilde voelde wel wat voor het voorstel van de lector. Op 7 januari 1772 kreeg deze Gijsbert de Witt een traktementsverhoging van honderd rijksdaalders, 'vermits hij volgens zijn instructie niet bevoegd was om alle deelen der chirurgicale prac- tijcq uit te oefenen'. Tevens stelde de raad voor hem de titel van stadsvroedmees- ter te verlenen. De Witt ondervond zeker niet alle medewerking. Hij beklaagde zich in 1771 (18 maart) over de 'weijnige observatie' van artikel 7 van zijn instructie. De chi- 30. Na hem solliciteerden nog Anthony van Nieuwenhuijse, die in Parijs en Rouaan had gestudeerd en de later zeer bekende Middelburger Leonard Mus, die zijn studietijd in Parijs had doorgebracht. Zij visten achter het net. 28

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 54