Wellicht heeft de fel tegen de patriotten gekeerde Juin dit geschreven. Maar de tijd van de gilden was voorbij. Toen in 1798 landelijk de afkondiging afkwam dat de gilden opgeheven dienden te worden, werden uiteraard ook in Zierikzee (op 12 juni 1799) de nodige maatregelen tot liquidatie getroffen. De documenten, gelden en instrumenten werden aan de deken ter hand gesteld. Het batig saldo betrof 5.0.14. Het commentaar in het gildeboek doet vermoeden dat de leden van plan waren voorlopig, informeel, door te gaan zoals het altijd al was ge weest. Ze schreven: 'zodat het voornoemde gilde voor als nog op den ouden voet zal continueren'. Ondanks de vele hervormingen die het nieuwe bewind vanaf 1795 doorvoerde, nam de verarming in Zierikzee alleen nog maar toe. De regressie was al ingezet in de tweede helft van de achttiende eeuw en het werd omstreeks de eeuwwisse ling alleen nog maar slechter. Vooral de armen en wezen leden daaronder. Op 2 juni 1799 overwoog het stadsbestuur om de zieke kinderen uit het rooms-katho- lieke armengesticht in het Kerkstraatje, nu de Mosselstraat, over te brengen naar het ruimere en frissere vissershuis in de St. Jacobsstraat. De kinderen zouden ziek zijn geworden door gebrek aan frisse lucht. In het vissershuis kon dan met minimale kosten een klein weeshuisje ingericht worden. Er woonden echter nog tien vrouwen in, weduwen van oude vissers, en die dacht het stadsbestuur in het gasthuis te kunnen onderbrengen. Dit alles ging echter niet door, want er was geen geld om die vrouwen in het gasthuis uit te besteden, zodat de zieke kinde ren gedoemd waren in de onfrisse lokalen te blijven. Wel kon het stadsweeshuis gebruikt worden door de Fransen als een militair hospitaal. De kinderen die daar voorheen verbleven, waren nu ondergebracht in het armenkinderenhuis aan de Hoge Molenstraat. Op 7 juni 1799 vermeldde een rapport van het 'Committé van Onderzoek' na een schrijven van 30 april 1799 van het departementaal bestuur: Noopens den staat van de artsenij, vroed-, en genees- en mengkunde alhier, dat hier geen anatomische of andere publicque lessen worden gegeven, maar alleenig bestaat een Collegium Chirurgio-medicum, gecomponeerd uit de chirurgijns en twee stadsdoctooren, waarvoor de examinatie en proeven der chirurgijns en vroed vrouwen geschied. Het departement had al berichten laten uitgaan over de opheffing van alle gilden en het 'doorgaan op den ouden voet', maar op 29 november 1800 zijn door het staatsbewind alle gilden en Collegia Medica opgeheven33. De chirurgijns en het stadsbestuur vreesden echter een wanorde doordat ieder een een medische praktijk zou kunnen beginnen zonder dat de kennis getoetst was. Want met de opheffing van de gilden vervielen vanzelfsprekend ook de in de gildebrieven vastgelegde exameneisen. Daarom besloot het stadsbestuur op instigatie van het departementaal bestuur al op 15 mei 1799 om alleen na een fors examen een nieuwe chirurgijn toe te laten. De discipline en de regelmaat van de gilden werd node gemist. Anthony Juin en Pieter de Potter lijken de laatste barbier-chirurgijns in de 33. Eén van de twee gilderekeningboeken, nr. 37, toont dat het chirurgijnsgilde in Zierikzee zijn be staan tot 16 augustus 1804 heeft gerekt. Het eindigde met een negatief kassaldo van 7.10.0, onder tekend door Pieter de Potter, A. Dona en J. van der Baan. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 56