naast de standaardwerken van Van Deventer. Mauriceau en Smellie.
In de lijst van 572 intekenaren op de Nederlandse vertaling van Smellies stan
daardwerk valt het grote aantal Zeeuwen op. Zeven Middelburgse medici, drie
Vlissingse personen, twintig Zierikzeese ondertekenaren onder wie de doctores
Job en Nicolaas Baster. Massis, Van Noemer. Van Borrendamme, Macquet. Pie-
ter Abraham de Jonge, de chirurgijns Pieter Beije en Jacob Kempe en de vroed
vrouwen Adriaantje de Lantmeeter en Maria Reindcrs. Ook in St. Maartensdijk
en in Dreischor waren nog twee intekenaren. Bovendien bestelden de boekhan
delaars P.O. van den Thoorn en J. de Kanter in Zierikzee respectievelijk zeven en
twee exemplaren.
In de zeventiende eeuw namen sedert 1640 de doctores Johan Dach en Jacob
Both examens af bij vroedvrouwen. Daarna lezen wij er lange tijd niets meer
over. Nadat in 1767 de lectores anatonriae zijn gekomen, worden weer examens
afgenomen door gestudeerde medici. Na het ontslag van lector De Witt in 1773
lezen wij in een rekeningboek van het chirurgijnsgilde dat de vrouw van Cornelis
Peute in 1782 2.0 betaalde voor haar examengeld en in 1785 deed Adriaantje
Bresiel (waarschijnlijk Brezijn) hetzelfde en met haar nog anderen44.
Op 23 november 1797 adviseerde een door het stedelijk bestuur aangestelde
commissie dat aan de chirurgijn Jacobus van der Baan na het overlijden van de
stadsvroedvrouw Adriana de Landmeter het door haar genoten traktement van
200,- toe moest komen. Voorheen genoot hij al 150,-. De plaats van de
tweede stadsvroedvrouw werd eveneens na het overlijden van de functionerende
vrouw niet verlengd. De zo verkregen besparing van 150.- werd gebruikt voor
de rooms-katholieke armen, die tot dan toe ver achtergesteld waren bij hun gere
formeerde armenbroeders. Ook de medici werd gevraagd voortaan de rooms-ka-
tholieke armen net zo goed te behandelen als alle anderen.
Bedrog en boete
De medici beschermden hun 'stand' ter plaatse minder dan de chirurgijns. Dat
was ook niet nodig, omdat het criterium voor toelating tot het beroep lag in het
behalen van de universitaire doctorstitel. Wel controleerde het stadsbestuur, om
dat het een beschermd beroep betrof, altijd de officiële promotiebul. Het beleid
tot toelating van een medicus lag zo uiteindelijk bij de magistraat. Meestal werd
toelating toegestaan indien er een plaats voor een medicus vacant was, al waren
die maatstaven niet geheel objectief. De controle werd een routine en daarvan
heeft iemand die zich Johannes Cato Kamerling noemde in 1674 handig gebruik
gemaakt. Nicolaas Baster, die officieel de informatie omtrent de juistheid van de
behaalde medische graad moest inwinnen, heeft zich in deze zaak grondig laten
beetnemen. Kamerling vroeg toegang tot het uitoefenen van de medische praktijk
en het apothekersvak in Brouwershaven en legde daartoe gewoontegetrouw zijn
Latijnse promotiebul van de universiteit van Duisburg over, opdat de stedelijke
medici die zouden examineren. Nicolaas Baster verklaarde op 23 maart daarop
volgend dat 'dezelve bul was gerigt na ordre van academische regten en daer uit
44. Van Hoorn, 'Een vergeten fragment". 41-42. Van Hoorn. 'Een bijdrage' (1981), 27-46.
45