schriftelijke verklaringen van de chirurgijnsgilden uit Rotterdam, Utrecht en Lei den, en een brief van de Rotterdamse chirurgijn Fransoijs Schravelaar. Zij pleit ten allen voor het standpunt van het Zierikzeese gilde. Maar ook dr. Brouwer vond aanhang. Het chirurgijnsgilde te Amsterdam stond op zijn standpunt dat een aanvullend examen voor het chirurgijnsgilde niet nodig was voor een gekwalificeerd doctor. Ook de bekende Amsterdammer dr. Johan nes Daniël Schlichting en enkele professoren in de rechtsgeleerdheid uit Frane- ker, van de medische faculteit te Leiden (ondertekend door de decaan F.B. Albi- nus), de hoogleraren Johannes Croeser uit Groningen, Johan en David Jan de Gorter uit Harderwijk en van de medische faculteiten te Brunswijk, Rintelen, Helmstedt, Halle en Maagdenburg en tot slot nog van professor Elias Büchner, die erop wees dat de medicijnen en de chirurgie altijd onafscheidelijk verbonden waren geweest46. Dr. Schlichting ondersteunde de wens van de medicinae doctores om. zonder aanvullende chirurgijnsexamens, toch het chirurgische handwerk te mogen uitoe fenen en schreef dat het zelfs ook zeer teegens het gemeene nut aanloopt, dat zij onder dat voor wendsel zouden werden uijtgesloten van het oefenen van een konst die zij niet op lossen experimenten, na de wijse der practicq oeffenaars, nog met onbeschaafde en in de kennisse der medicijnen niet door kneede herssenen, maar door een naar stige studie en onderwijs overgenoomen hebben van zodanige publicque meesters in die konst als daar toe door die geene die het opper gezag hebben, zijn bekwaam geoordeeld. Hij vervolgde met: Dat het derhalven te wensen ware en voor ieder dien zijn leeven en gesondheijd ter herte gaat nuttig zijn zoude, dat meer doctoren in de medicijnen zig de moe- ijelijkheeden die de oefeningen der chirurgie meede brengt, niet ontsiende daar op toe legden. Hij achtte het 'onbetamelijk' dat zij gedwongen zouden worden 'tot het doen van iets 't geen hun geensints past', het examen. De oorsprong van de scheiding tussen de bevoegdheden zou gelegen zijn in het feit dat eertijds volgens het kanonieke recht de geestelijk-doctores hun han den niet met bloed mochten bevlekken. Daarom onttrokken de universitaire me dici zich aan het doen van operaties. In sommige andere landen, zoals in Italië, werd deze wet betrekkelijk snel afgeschaft en werden de medicinae doctores juist beroemd door hun chirurgische operaties, onder wie Fabricius ab Aquapendente, Gabriël Fallopius en Jacobus Berengarius. Schlichting zelf had over dezelfde zaak in Amsterdam een proces uitgelokt en kreeg daar gelijk. Maar ondanks al de klinkende namen en bekende universiteiten die Brouwers standpunt steunden, werd het proces toch ten gunste van het gilde besloten. Dit tekende de sfeer van de moeizame ontwikkeling in het chirurgische beroep naar 46. Vermoedelijk professor Andreas Elias Büchner (1701-1769), Erfurt. Halle. Zie Biographisch Lexikon der hervorragenden Artze (1929), I. 756; Jöchers Gelehrten Lexikon, Fortsetzung (1960), I, 2372-2386. 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 74