tweeëndertig dagen opname stierf deze soldaat. Al de zevenentachtig in de bron nen genoemde en omschreven opnamen tonen stuk voor stuk hetzelfde beeld: ernstige wonden, veel pijn, etter en stank. Van de verzorgingsproblemen in deze exceptionele periode in het gasthuis le zen wij nauwelijks wat. Wel poogde het gasthuis de stroom hulpzoekenden te be perken. Passanten werden zo snel mogelijk doorgestuurd en alleen de ernstig ge wonden vonden een plaats in de bedsteden of de slaapbanken van het gasthuis48 of vaker nog. op stro op de grond. Zodra een patiënt genezen was, kreeg hij reis geld en geld voor het overzetveer, werd hij indien nodig in de kleren gestoken en zorgde men vooral dat zijn vrouw en eventueel zijn kinderen met hem mee trok ken. Van 1602 tot 1608 waren er 351 mensen die zo op weg werden geholpen. Passanten en personeel Daarnaast gaf het gasthuis grote bedragen uit aan hulpbehoevende passanten. In oorlogstijd kwamen vaak grote stromen mensen op gang die achter de legers aan trokken, die ontheemd waren of die wilden verdienen aan de oorlogshandelingen. De onderkant van die sociale groep kwam in het gasthuis terecht, meestal omdat ze niets meer hadden en totaal berooid waren. Maar ook deze mensen werden na verloop van tijd weer weggestuurd; liever een paar schellingen voor de doortocht gegeven dan de opname of het verblijf in Zierikzee te moeten bekostigen. In deze jaren werd ieder geval nog apart genoteerd: 'ten zeiven dage (24 mei 1603) gege ven een soldaet tot reysgelt, comende van de Tolen, die de pocken hadde om naer Delft te vaeren, om hem aldaer te laeten cureren 0.2.0', of 'De 3 juny (1604) gegeven twee vriesse vrouwen tot reysgelt alsoo haer mans int St Rochushuys gestorven sijn 0.4.0'. De enorme toevloed van zieken in die jaren kon nauwelijks in het gasthuis ge herbergd worden. We lezen in de rekeningen dat ze overal lagen, zelfs in de 'huyskens' in de gasthuisboomgaard, in privé-huizen van burgers die zelf in het St. Rochushuis lagen. Waarschijnlijk is in deze tijd een nieuwe kamer bij het gasthuis gemaakt, want we lezen in de rekening van 1602 dat de straat achter de nieuwe en de oude kamer bestraat werd. In juni 1603 stelde men ijzeren tralies in de kozijnen van de nieuwe kamer omdat de soldaten daar dagelijks inbraken. Verder bracht men overal sloten aan, want de soldaten stalen als raven, zelfs het lood van de daken. Ook lezen we in de rekeningen van pure vernielingen. In 1609 noteerden de gasthuisregenten dat dat jaar 'mercelijkcke schade gedaen (was) in den Boomgaert bij de Engelse soldaten'. In 1604 werd een nieuw washuis op het bleekveld gemaakt. De beschikbare hoeveelheid drinkwater was evenmin op de grote groep patiënten berekend, zo dat extra welputten werden gegraven (1602) naast de grote regenbak aan de gast- huiskerk en naast het St. Rochushuis. Bovendien waren extra doodputten nodig, die door Grote Marinis, alias 'Kinniken Biers' naast het St. Rochushuis werden gegraven 'om de dootbeenderen daer in te doen'. Tenslotte verdiende het sanitair extra aandacht: de secreten werden schoongemaakt, wat al jaren niet meer was gebeurd. 48. SAZ, Archief Gasthuisrekeningen 1609. 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 78