Het personeel werkte toen keihard. De meiden en knechten verbruikten buiten gewoon veel zeep en 'Leenken de Seepstregge' sopte en waste dag in dag uit, ja ren achtereen. Vrouwen waakten bij doodzieke pestlijders, Nele verzorgde de zieken in de vrouwenkamer, Josijne de vroedvrouw verleende assistentie bij be vallingen van soldatenvrouwen. Ook ene Job de knape assisteerde, hoewel hij zelf ziekelijk was en tussen 1606 en 1609 door 'mr Jan Swavel' - vermoedelijk een 'vreemde meester' - in een groot hondevel werd gebonden voor het 'accident in zijn lendenen ende sijn sieckte'. Job werd later af en toe naar Delft gestuurd voor een kuur en extra beloond met warme kleren. In de jaren 1612 tot 1621 schoot de binnenmoeder bedragen voor van tien tot zeventien schelling aan 'Truyken en Neeltgen, laetstreggen of potstreggen'. Deze dames verrichtten aderlatingen en zetten potten, hetgeen stellig protest van het chirurgijnsgilde zal hebben uitgelokt. In 1614 werd aan Janneke "t vroetwijff' 0.6.8 betaald voor de verlossing van een Engelse vrouw van twee kinderen. Ook in latere jaren ver richtten vroedvrouwen hun diensten aan 'schamele' zwangere vrouwen. De vrou welijke personeelsleden liepen gevaar met al dat manvolk in huis. Inderdaad werd er bij het 'joncwijf' in het leprooshuis een kind verwekt door een van de patiënten, dat voortaan door het leven ging als "Hendriks kind'. Voor alle stank en ongemak werden de hulpjes getracteerd op wijn of brandewijn, 'voor de geene die in de sieckecamer waren als mede die de dooden affleggen voor de quaade reucken te weeren'49. Meer soldaten Na deze intensieve jaren had men weer even rust. Het gasthuis herkreeg zijn ka rakter van een soort boerenhofstede, totdat van 1623 tot 1635 een nieuwe stroom zieke manschappen kwam, dit keer vooral pestlijders. Als gevolg van de belege ring van Breda door de Spanjaarden onder bevel van Spinola, moest de Engelse koning Jacobus volgens afspraak de Nederlanden te hulp komen met troepen. Een grote krijgsmacht onder bevel van de Graaf van Mansveld kwam via Zee land de Nederlanden binnen en bleef enkele maanden op het platteland, zonder goede inkwartiering. Daarop braken ziekten uit onder het volk en over heel Zee land werden deze soldaten met de 'Mansfeldse ziekte' in de gasthuizen geher bergd'". In de gasthuisrekeningen lezen wij: In den jare 1623 ende 1624 sijn met meenichte siecke en gequeste soldaten van di- versche capiteynen ende oversten inde gasthuysse gecomen die tot groote costen van den gasthuysse hebbe gelegen, soo in montcosten als van medicamenten. Zoals zo vaak kon men hiervoor aanvankelijk geen vergoeding krijgen. Uiteinde lijk betaalden de Staten van Zeeland wel, maar het duurde lang. De vergoeding bedroeg zeven stuivers per dag per zieke. Hetzelfde gold voor de periode 1633-1636, toen opnieuw het gasthuis over- 49. SAZ, Archief Gasthuis, rekening 1634-38. 50. Fokker, Contagieuze ziekten, 62-71 53

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 79