verlossinge van de selve'. Daarom verzochten zij 'haer Aghtbaren mede yets uyt
de beurse der stadt voor yder soo inet goet exempel voorgaen', in de hoop dat
wanneer het stadsbestuur een bedrag gaf, ook de diaconieën, de classis en de bur
gers zouden volgen. In 1689 waren zij nog steeds in de weer om geld in te zame
len.
Het vissers- of St. Pietersgilde reserveerde daarom in 1688 800 als losgeld
voor dergelijke gevangennemingen. Het belegde het geld in stedelijke obligaties,
waarop een behoorlijke rente werd verkregen, zodat het geld beschikbaar was in
dien de onderhandelingen geopend konden worden. De oprichting van de Sla-
venkas voor de koopvaardij werd uiteindelijk relatief laat genomen. In de acht
tiende eeuw nam het aantal gevangen genomen Zierikzeese zeelieden drastisch af
en de Slavenkas heeft nauwelijk nog personen hoeven vrij te kopen. Het kapitaal
werd daarom aangewend om oude en gebrekkige zeelieden een verzorgde oude
dag te geven in het gasthuis en later in het oudemannenhuis54.
Geldgebrek
Zoals bij zovele godshuizen waren ook in het Zierikzeese gasthuis de financiën
een moeilijk punt. Oppassende binnenvaders en -moeders konden soms door de
uiterste zuinigheid te betrachten de schade nog enigszins beperken. Als de defici-
ten te groot werden, kreeg een godshuis van het stadsbestuur de opbrengst toege
wezen van een heffing op bijvoorbeeld bier of wijn55. Desondanks bleef de finan
ciële situatie penibel. Daarom poogde hel stadsbestuur in 1667 een structurele
verbetering door te voeren door het proveniershuis te integreren in het gasthuis.
Weliswaar stelden de regenten de verkoop van de goederen nog even uit om te
zien of de samenvoeging zou slagen. Maar de leveranciers moesten betaald wor
den en de schulden waren zo groot en de middelen zo gering 'dat deselve nau-
lycks bestandich sullen sijn om de proveniers int selve huys sijnde te alimente
ren', zodat toch de landerijen verkocht werden.
In 1684 was de financiële positie nog nauwelijks verbeterd. Job Baster, chirur
gijn en tevens regent van het gasthuis, hield het stadsbestuur de zorgwekkende
feiten voor. De binnenmoeder was dermate verkwistend, dat
de lasten van het selve huys pro den jaere 1683 in diervouge waere geexcresceert
ende toegenoomen boven eenige andere godtshuyse, dat (indien daerin niet en
wierde voorsien) in korten te dughten stont de finantie vant voorschreven huys te
sien geabsorbeert.
Deze doorgaans zorgelijke financiële toestand van hel gasthuis heeft alleen aan
het einde van de zeventiende eeuw enige verlichting gekend. Toen werd in 1672
54. Zie over de Slavenkas: W.H. Keikes, Slavenbeurs. De overgebleven gelden worden nu aan an
dere doeleinden besteed.
55. In 1574 kreeg het gasthuis het recht om vreemdelingen bij de poort te belasten met een halve
stuiver, één stuiver per baal meel. één groot per kwartie zout, één stuiver van het kerkvignet voor ie
dere schepenbrief en 2 per week uit de impost op de maalderij: in 1616 en 1625 1 op ieder oks
hoofd Franse wijn; in 1633 vrijstelling van het kaaigeld op de bieren.
57