beurde inderdaad regelmatig. Bovendien liet de betaling van de militairen vaak
jaren op zich wachten en konden de gasthuizen dergelijke grote voorschotten
moeilijk voorfinancieren.
Toen van 1603-1605 de krijgshandelingen tijdens de Tachtigjarige Oorlog zich
afspeelden in het gewest Vlaanderen, met onder andere de slag bij Nieuwpoort,
het beleg van Sluis en van Oostende, kwamen regelmatig gewonde soldaten naai
de gasthuizen van Middelburg, Veere, Vlissingen, Zierikzee en Goes. Vooral de
manschappen die uit het belegeringskamp rondom Oostende kwamen, waren ern
stig besmet met de pest, waardoor toen de ziekte zich snel over een groot deel
van Zeeland verspreidde. In Zierikzee kwamen tussen eind november 1603 en
eind december 1604 negenenzestig gekwetste soldaten uit Vlaanderen in het gas
thuis. Meestal werd een totaalrekening gemaakt voor de betalende instantie (de
Staten van Zeeland moesten een deel van de verpleeggelden betalen). Maar dit
maal werd de rekening uitgesplitst met naam, toenaam, ziekte of verwonding en
verpleegduur van de desbetreffende militairen. De pestlijders werden in het St
Rochushuis ondergebracht; de lijders aan scheurbuik en de gewonden verpleegde
men in het gasthuis.
In Zierikzee was in die jaren de toeloop zo groot dat er sprake was van een
'nieuw pesthuis'. Waarschijnlijk heeft men toen gewoon een stuk aan het St. Ro
chushuis gebouwd. In de rekening van 1604 spreekt men over het 'nieu huysken
staende aent pesthuys', waarin nieuwe vloeren en een schoorsteen aangebracht
werden en waarbij een hofje gemaakt werd. Daarnaast stonden twee dolhuisjes
die men ook tot het St. Rochushuis rekende en waarin krankzinnigen werden op
genomen. In 1603 vermelden de gasthuisrekeningen de aanschafkosten van een
stuk touw waarmee een dolle vrouw in die kamertjes werd vastgebonden. In het
St. Rochushuis brandde de pestmeester teertonnen tegen de allesdoordringende
stank van de etterende pestbuilen. Hij en zijn vrouw sopten buitengewoon veel;
ze schuurden, dweilden en luchtten de kamers. De doden begroef men in de
boomgaard en op het hof bij het tehuis, zowel 'soldaten, schamele reysende luy-
den als ander volck die int gasthuys ende in 't pesthuys geweest sijn'. In 1623-
1624 begroeven de grafdelvers hier zesenvijftig doden.
Het tehuis had extra inkomsten nodig en het was gebruikelijk dat in crisistijd -
dat was het geval tijdens de pest - een ommegang met kaarsen door de stad werd
gehouden op St. Thomasavond (3 december). Overal vandaan werden de zieken
naar het St. Rochushuis gevoerd, op draagbaren, 'belies' of stoelen, in 'baker-
benne' (een soort bakermanden voor volwassenen), of zelfs in kisten. Soms was
het al te laat, zoals bij dit kind van wie in de gasthuisnotulen vermeld staat: 'be
taald de selve Kyne Dols van een schamel kindt te recken ende te strecken dat op
de dyck gestorven was van contagieuse sieckte, ende te kisten'.
Meestal bereikte de ziekte een hoogtepunt gedurende de nadagen van de zo
mer, met de zwoele, hete, windstille dagen, wanneer alle geuren, ook die van rot
ting en bederf, van de zilte droogvallende havens en van het weggeworpen afval,
zwaar boven de stad hingen60. In Middelburg stierven tussen april en december
1603 556 mensen aan de pest.
60. Op 15 september 1624 werd ook besloten het 'traenhuys' (de traankokerij) dat omstreeks 1574
naar de Zelke nabij de zoutketen was verplaatst, weer elders te lokaliseren om de daarbij vrijkomende
stank niet over de stad de verspreiden en zo het gevaar van 'kwade dampen' te verminderen.
64