over nadere gegevens ontbreken, vooral in 1773 de stedelijke medici en de stads regering veel zorgen gegeven™. Alle rangen en standen konden worden getroffen. Toen de inoculatie mogelijk werd, stimuleerde de stadsregering deze zoveel mo gelijk. Ook de iets latere inenting met koepokstof sinds Jenner werd krachtig be vorderd. Op 24 april 1794 diende een aantal inwoners van Zierikzee echter een rekest in waarin een zekere vrees werd uitgesproken omdat zij eerstdaags bij hun kinderen 'de inenting der pokjes moeten laten appliceeren'. Zij zagen het nut er van niet in omdat de ziekte toen niet heerste en zij vreesden zelfs een zeker ge vaar in de nieuwe bewerking met de dierlijke smetstof vanwege de soms optre dende complicaties. Zij verzochten eerbiedig om een verbod op de inenting. De volgende dag poogde het stadsbestuur de vrees weg te nemen door te verklaren dat een epidemie niet kon ontstaan door inenting en dat ter wille van de gezond heidstoestand van de bevolking de inenting werd aanbevolen, maar dat niemand daartoe verplicht was. Deze vaccinatie is sinds 1795 ook door de nieuwe bewindvoerders sterk be vorderd, in de Franse tijd, en is daarna tot in de twintigste eeuw met verschil lende intensiteit - onder invloed van nog enige epidemieën - tenslotte met posi tief resultaat voortgezet. Andere ziekten De overige ziekten toonden een even gevarieerd patroon als in onze tijd, echter met een ander begrip over preventie, oorzaken, prognose en mogelijkheden tot genezing. Onder de sinds de middeleeuwen reeds bijna vergeten lepra werden in de zeventiende eeuw soms nog huidaandoeningen als favus en psoriasis mede begrepen. Veel voorkomend en gevreesd was nog de scheurbuik, het meest be kend uit scheepsjournalen, maar ook te land voorkomend door ondoelmatige, vi tamine-arme voeding; aardappelen kwamen pas sinds de tweede helft van de achttiende eeuw in algemeen gebruik. Koortsen - de inheemse intermitterende galkoortsen, de toen omstreden Zeeuwse koortsen, hectische en rotkoortsen of nog andere - werden doorgaans, zonder begrip van de oorzaak, primair met ader latingen 'behandeld'. Reumatische aandoeningen kwamen in het ruwe zeekli maat hier veel voor naast de nog niet begrepen jicht of podagra. Aandoeningen van de ademhalingswegen waren er vooral in de voorjaars-, herfst- en wintermaanden. Ftisis of tering (tuberculose) eiste veel slachtoffers, mede onder jonge medici. Ingewandstoomissen, rode loop, cholera nostras en ty fus kwamen veel voor en werden meestal ondoelmatig behandeld. Andere acute infectieziekten als mazelen, roodvonk, angina (tonsillaris), difterie en kinkhoest werden geaccepteerd als onvermijdelijke, soms ernstig verlopende aandoenin gen. Onder de ziekten van de urinewegen kwamen vooral het graveel en de steenvorming voor; daarover ontfermden zich de steensnijders of lithotomisten. Voor liesbreuken waren er breuksnijders en bandagisten. Syfilis of venusziekte kreeg in het tweede stadium de verwarrende bijnaam 'pocken'. Vaak werden go norroe en spermatorroe met elkaar verward. Bij gebrekkige lichaamsverzorging waren huidparasieten onvermijdelijk, maar ook de zeer hinderlijke schurft of 'crauwagie'. De kindersterfte, met name van zuigelingen en peuters, was hoog. 70. Van Benthem Jutting en Van Hoorn, 'Oude en nieuwe gegevens', 53, aantekening 3. 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1993 | | pagina 97