meer wat hij geven moest, maar nu heb hij van een vriend van hem een racep ge- kreegen en dat shijnt hem tot nog toe nog wel te helpen. Hel is nog reeds 4 dagen geleden dat hij geen bloed meer opgeven, dus het gaat zeer wel, maar heb alle dagen zijn eieren en vleesh nog en die smaaken hem nog het best. Maar ach lieve Maatje, wat heb ik toch een treurig saaij leven, alle dagen zouwen en werken en dat weet uw best wel een plazierig gezelshap ik heb. Wat de kinderen aan gaat, zijn heel wel, zij zijn goed gezond. Wat de famieli in Amsterdam betreft, zijn ook wel als Miena nie, sukkelt nog al en nu ziet zij zonder meid, heele dag en nacht en zoo een huis alleenig. Ach nee, die heb het ook al niet plazierig zit. Had zoo een stille hoop dat uw bij haar had gekomen. Zij had het er nog over, had Maatje toch maar gekomen, dus als uw soms nog plazicr in had uw zouw met alle liefde ontvangen. Maar van de zomer dan komt uw toch weer met vader naar mij toe. O ja, lieve Maatje, er zal nog wel eens een verandering komen en leeve maar stille tjes voort. Nieuws weet ik niets te shrijven. Doel de hartelijke aan vader en moe der en ook aan uw broeder. Ach wat zou ik met hem toch gelukkig geweest zijn, maar helaas, nooit zal ik hem toch vergeten. Ik kan hem nog zoo voor de geest hallen. Nu beste Vriendin na vele Groete blijf ik. uw eeuwig vriendin Pietje Brief 50 Haarlem den 17 December 1871 Mijn zeer geliefde Vriendin In een treurig oogenblik voor mij zeiven ga ik mijne stroost zoeken om mij met uw op het papier te spreken. Ach was uw toch maar bij mijn, dat zou mij nog al veel opbeuren, maar helaas zulks is zoo niet. Mijne beste Vriendin, de omstan digheden in mijne huishouding is nog het zelfde zoo als het uw verlaten heeft en nog veel treuriger want mijn man blijft maar voordurend sukkelen. Om de veer tien dagen heeft hij het zoo te kwaad met het bloed opgeven, dat wij soms den ken dat hij er in blijft en zoo tobben wij maar voort. Hij ligt het meest op zijn bed. Wat een treurig leven voor zoo een jong mensh en ook voor mij. Niets heb ben wij aan Elkander. Ik voor mij ben gezond. Nergens kan ik van proviteeren, overal moet men voor bedanken en zoo ga mijn jonge leven maar voort. Altijd hard werken, dal weel je met zoo een wagen te zouwen en als ik thuis kom, is het weer van voren aavan. Een Groot voorregt heb ik en dat is ook mijn alve leven, dat ik lieve kinderen heb, die groeijen zoo verm op en zijn dol op mijn moejije. Is maar alles en dan heb ik goed mijn brood en dat is ook al een Groole in deze tegenwoordige lijd niet waar, maar toch heeft een mensh wel eens verdrietige oogenblikken, zooafs nu die oudejaars avond weer in het vershiet is. Ach lieve Vriendin, waai" zijn die genoegelijke dagen, die ik in uw Ouderlijk huis heb door gebracht. Kom grutter een potje doen? Mijn dunkt ik hoor het nog uw vader zeg gen en nu is dat gezelshap zoo overal verspreid, maar ik ben wel het verste weg. Toch heb ik er nog shik van dat uw met uw vader bij mij is geweest. En nu hoop ik zal hij nog wel eens meer komen en dan kom Moeder Mie mee en zoo dus als ik daarover denk, dan leef ik weer alf en als uw nu weer shrijf, shrijf mij dan toch eens hoe Free het maakt. Menigmaal denk ik nog om hem. Het is toch zeker mijn deel niet geweest. Heb wat mijne familie aangaat in Amsterdam is ook maar zoo. Miena sukkelht nogal en dan zoo alleen in zoo een zaak is ook niet plazie- 91

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 101