rig. Die had nu zoo een goeije man en die moest hem na zoo plaselijng missen. En Keetje kan haar plazier ook wel op van haar man en zoo heb ieder al wat niet waar? Nu mijn lieve vriendin, ik hoop nu spoedig eens een brief van uw te mo gen ontvangen, dan ben ik weer eens wat opgebeurt en shrijf mij dan eens of het werkelijk zoo is dat uw naar Zierikzee ga dienen, dat heeft neef Frans hier ver telt. maar ik kan het niet geloove en dan moet ik uw ook eens shrijven dat ik een brief gehad heb uit Middelburg, dat mijn broeder Manus overleden was en dat hij al teraarde was besteld en zoo koel en zoo koud dat ik niet eens vervaardigde om weerom te shrijven en aan het shrijven kon ik merken dat moeder er ook was en daar hoor ik niets van en nu ga ik eidigen met aan alle de hartelijke Groete ge daan te hebben, blijf ik uw nooit vergelene Pietje van den Boom geb. Willemse Brief 51 Haarlem den 12 Maart 1872 Mijn Eenige en Ware Vriendin Mijn beste, zeker zal uw wel denken dal ik uw vergeeten ben. Maar neen, nooit zal ik uw vergeten maar door de drukte van mijn afvare blijft het altijd maar uit gesteld, maar uw zal wel aan den datum zien. dat hij allang voor uw heb klaar gelegen om aan te beginnen, maar daar mijn man op het laast van maart zoo naar geworden is en aldeur nu weer sukkeld. nu kan ik uw anders niets shrijven als leed en narigheid. Van de winter heeft hij zoo een tijd wel geweest dat wij niet anders dachten of hij wier beter maar helaas daar op het laast van Maart kreeg hij zulke zware bloedspuijing, dat hij het nu nog niet te boven is. Ik kan uw volko men niet anders shrijven als dat hij voor mijn oogen weg kwijnt. Uw zou hem niet meer kennen, zoo naar hij er uit ziet, zoo kwijnent. Zijn ciijeren en melk houden hem in leven maar hij is anders diep ongelukkig. Niets kan hij doen dat werken hiel. Alle dagen eens loopen en voor de rest te bed. Dus lieve vriendin, uw kan best nagaan, wat ik ook aan mijn jonge leven heb. Alle dagen met zoo een wagen te zouwen en dan het vooruitzigt om mijn man te verliezen, geloof mij Maatje, dat ik mijn plazier wel aan kan en dan heb ik er zoo iets bij dat mij zoo ongemakkelijk maakt. Ik ben weer in een zwangere toestand er bij. Dal Gra- pie grapjeheb ik met October te wachten, dus ben nu al bijna in mijn zevende maand, dus dat maakt mij ook al eens verdrietig. God weet of hij zijn kind. denk ik dan. wel in leven ziet en dan voor de zorg voor vier kinderen te blijven zitten, ach dat leg mij dikwijls zoo zwaar op hel hart en wat zal ik er aan doen. Ik ben getrouwt en een oogenblik heeft een mensh maar nodig en hij was die tijd zoo wel. dus ik kan er niets aan doen en zal geduldig maar [mijn] lot aan God opdra gen. Hij laat zijn welzienoog vallen op alle die het noodig en daar hij slaat, zalf hij weer, dus dat is toch mijn eenige redder en strooster. die ik geduldig mijn lot in handen geef. Nu beste vriendin, nu hoop ik niet dat uw knorrig op mijn ben, hoewel ik het wel verdient heb. Dat beken ik maar, vergeef het mij, het is geen onvershilligheid van mij. uw verjarig is er ook al bij ingeshoten. maar toen was ik zoo naar die tijd. dat ik blij was als ik afgelopen was. dal ik naar bed kon, maar ben nu weer beter. Van de ouwelui in Tholen hoor ik niets. Ik heb toen va der geshreven even voor pinsteren en zinds heb ik geen lettertje meer gehad. Ik hoop niet dat vader daar knorig om zal geweest hebben. Want ik was blij dat hij 92

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 102