Van de 113 Zeeuwse gemeenten waren er twee die geen eigen openbare school hadden. De kinderen maakten gebruik van de onderwijsgelegenheid in een nabu rige plaats. Dat was het geval in Bommenede op Schouwen, waar ze naar de school van Zonnemaire gingen en in het Zeeuwsch-Vlaamse Heille, waar ze de school van Aardenburg of Sluis bezochten. Uiteraard werd dit financieel onder ling geregeld: Zonnemaire ontving van Bommenede jaarlijks 200, Heille be taalde Aardenburg en Sluis elk jaar 300. In Bommenede was men tevreden met de situatie: de gemeente die eind 1864 568 inwoners telde, ging er niet toe over een eigen school neer te zetten. Hel College van Gedeputeerde Staten liet het er bij, maar voor het iets grotere Heille lag dat anders. In 1861 werd het gemeente bestuur gesommeerd een school te openen. Na ruim vijftien jaar wikken en we gen ging men eindelijk overstag. Het was voordeliger om gebruik te maken van de buurscholen dan zelf een school te bouwen, een onderwijzer te benoemen en te betalen en voor de nodige leermiddelen te zorgen. In 1876 was het eindelijk zover: het schooltje kwam in Oud-Heille te staan. De jeugd van het noordelijker gesitueerde Nieuw-Heille bleef de school van Sluis bezoeken, waarvoor deze ge meente nog enkele jaren 200 ontving. In 1880 eindigde dit, omdat Heille bij Sluis werd gevoegd. Samenvattend kan gesproken worden over een 'va-et-vient' van scholen in de ja ren tussen 1860 en 1880. Er kwamen, vooral in de steden, enkele bijzondere scholen bij; er verdwenen er vele. Voor de voorstanders van confessioneel onder wijs was de weg om de gewenste scholen te stichten dan wel vrij geworden, de financiële middelen om dit ten uitvoer te brengen, schoten in vele gevallen te kort. Het was geen uitzondering dat een door de afgescheidenen opgerichte school al na een paar jaar het loodje moest leggen. Telde Zeeland in 1860 31 bij zondere scholen, vijf jaar later waren er nog maar 27. Daarna was er een aarze lend herstel: in 1880 waren het er weer 31, evenveel als twintig jaar daarvoor. Het aantal openbare scholen nam in deze periode toe: van 140 in 1860. tot 153 in 1880:. Verheviging van cle schoolstrijd Het onderwijs was vrij verklaard en het bijzonder onderwijs had dus het recht ei gen scholen te stichten. Juist daarom verlangde de regering waarborgen voor de kwaliteit van het onderwijs. Had de wet van 1857 de aan het onderwijs gestelde eisen al aangescherpt, de wet van 1878 deed er nog een flinke schep bovenop. De leerlingenschaal ging omlaag, het aantal leerlingen per onderwijzer zou voortaan gemiddeld veertig bedragen. De leerkrachten werden onderscheiden in hoofden van scholen, onderwijzers in het bezit van de hoofdakte en onderwijzers die al leen de lagere akte bezaten. Als er aan een school meer dan vier onderwijzers verbonden waren, moesten tenminste twee van hen in het bezit zijn van de hoofdakte, bij meer dan acht onderwijzers drie. Kwekelingen mochten niet lan ger zelfstandig voor de klas staan, maar konden voortaan alleen onder toezicht en leiding van een bevoegd onderwijzer in de school werkzaam zijn. De salarissen gingen omhoog: de minimumjaarwedde van het hoofd der school werd 700, van onderwijzers met verplichte hoofdakte 600 en van de andere onderwijzers 400. Als verplicht vak werd handwerken toegevoegd. 104

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 114