Tabel 1Aantal openbare en bijzondere scholen in Zeeland in de periode van
1860 tor en mei 1920 vergeleken met landelijke cijfers
Jaar
totaal
openbaar
bijzonder
openb./bijz.
(landelijk)
I860
171
140=81.9%
31=18.1%
79%/21%
1865
171
144=84.2%
27=15.8%
1870
175
146=83.4%
29=16.6%
77%/23%
1875
184
154=83.7%
30=16.3%
1880
184
153=83.2%
31 16.8%
75%/25%
1885
195
161=82.6%
34=17.4%
1890
200
162=81.0%
38=19.0%
71 %/29%
1895
211
165=78.2%
46=21.8%
1900
215
165=76.7%
50=23.3%
69%/31
1905
222
164=73.9%
58=26.1%
1910
243
162=66.7%
81=33.3%
62%/38%
1915
255
158=62.0%
97=38.0%
1920
255
155=60.8%
100=39.2%
55%/45%
De kosten voor het onderwijs werden door dit alles aanmerkelijk opgevoerd. Wa
ren vóór 1878 de gemeenten geheel en al verantwoordelijk voor de financiële
verzorging van het openbaar onderwijs, de nieuwe wel bepaalde dat het Rijk
voortaan 30% van de onderwijskosten voor zijn rekening nam. Dit gold echter
niet voor de bijzondere scholen. Het kon niet uitblijven dat de schoolstrijd zich
verhevigde. Katholieken en antirevolutionairen verenigden zich. Het eerste coali
tiekabinet, dat van Mackay. bracht in 1889 een herziening van de Wet op het la
ger onderwijs tot stand. Aan de bijzondere scholen werd subsidie toegekend: de
salarissen van het onderwijzend personeel werden voortaan door de overheid be
taald. wat neerkwam op ongeveer het derde deel van de totale onderwijskosten.
Dit bood wel soelaas, maar de verlangde financiële gelijkstelling met het open
baar onderwijs was er nog lang niet. Omdat de kosten van de openbare scholen
voor het grootste gedeelte uit de gemeentelijke belastinggelden werden betaald,
kon het schoolgeld laag zijn. Het schoolgeld van de bijzondere scholen, die geen
gemeentelijke subsidie genoten, was noodgedwongen veel hoger. De gemeente
vorderde echter van alle inwoners belasting, zodat de ouders die hun kinderen
naar een bijzondere school stuurden, meebetaalden aan de kosten van de plaatse
lijke openbare school. In feite betaalden zij dubbel. Het was geen wonder dat de
105