tenzij er snel verbeteringen werden aangebracht - hij de school zou moeten al
keuren.
Een uitgebreide briefwisseling tussen schoolopziener, geneeskundig inspec
teur, burgemeester en schoolhoofd volgde. Er gebeurde weinig of niets: het ge
meentebestuur was sterk in het bedenken van uitvluchten en beriep zich steeds
op geldgebrek. Toen het leerlingenaantal terugliep, omdat verscheidene kinderen
naar de rooms-katholieke school in het naburige Kwadendamme trokken, liet de
schoolopziener weten dat dit zeker niet aan het schoolhoofd lag. Waarschijnlijk
stuurden de ouders hun kinderen liever niet naar zo'n oude, donkere en be
dompte - kortom gebrekkige - school. Hij verdacht het gemeentebestuur, dat le
gen de exodus van leerlingen geen actie ondernam, zelfs van kwade trouw: met
minder leerlingen zouden twee lokalen - en dus ook twee en geen drie onderwij
zers - voldoende zijn. Dat spaarde geld. Het oude gebouw zou aangepast kunnen
worden, wat heel wat minder kostbaar was dan het neerzetten van een geheel
nieuwe school. De schoolopziener en de geneeskundige inspecteur hielden even
wel voet bij stuk en hadden tenslotte succes: in de raadsvergadering van 7 januari
1892 werd besloten tot het afbreken van het oude pand, de aankoop van de no
dige grond en het bouwen van een nieuwe school, een nieuwe onderwijzerswo
ning en een brandspuithuisje annex. Er kwam een bouwplan en er werd subsidie
gevraagd en gekregen. Het werk kon beginnen. De leerlingen en hun onderwij
zers betrokken tijdelijk de leegstaande pastorie, die tevens aan het schoolhoofd
en zijn gezin woonruimte bood. Het duurde ruim driejaar voordat het werk klaar
was en de jeugd van Hoedekenskerke in drie ruime lokalen door het hoofd, een
onderwijzer en een onderwijzeres onderwezen kon worden. Op 6 mei 1895 werd
de nieuwe school betrokken.
Schoolplicht en leerplicht
Schoolplicht
Gedurende de gehele negentiende eeuw vormde de frequente en vooral langdu
rige absentie van de leerlingen een probleem. De leeftijdsgroep van zes tot en
met twaalf jaar werd schoolplichtig genoemd, waarmee werd bedoeld dat kinde
ren van deze leeftijd naar school zouden moeten gaan. Van deze morele plicht
trokken de meeste ouders zich niet veel aan. In het voor de landbouw gunstige
seizoen, dat zich kon uitstrekken van maart tot november, moesten de kinderen
meehelpen op het land of thuis op hun jongere broertjes en zusjes passen, 's Win
ters daarentegen zaten de schoollokalen vol. Er waren onderwijzers die dan in
hun eentje voor zeventig, tachtig of nog meer kinderen stonden.
Algemeen werd ervan uitgegaan dat het zesde deel van de bevolking tot de
schoolplichtige leeftijd behoorde. Om te kunnen nagaan of deze groep ook wer
kelijk naar school ging, maakten de schoolopzieners er tijdens hun bezoeken aan
de scholen een gewoonte van het aantal aanwezige leerlingen te tellen en de uit
komst te vergelijken met het zesde deel van het inwonertal van het dorp. Meestal
- in de zomermaanden altijd - was het resultaat teleurstellend.
Terwijl in de laatste decennia van de negentiende eeuw het absolute schoolver
zuim sterk was verminderd - in 1850 ontving 35% van de schoolplichtige
Zeeuwse jeugd geen onderwijs, in 1900 was dat slechts 7 - was het relatieve
112