Afb. 5. De Openbare Lagere School in Hoedekenskerke.
auteur zowel materiële als vormende waarde. De onderwijzer dient zijn leerlin
gen zover te brengen dat ze 'de ruimte-uitgebreidheden in het dagelijksch leven
vlug en naauwkeurig onderscheiden en de grootte van de eenvoudigste en meest
voorkomende dier uitgebreidheden kunnen bepalen'. De vormende waarde van
het vak zoekt hij in het 'naauwkeurig aanschouwen, het vormen van duidelijke
begrippen, vergelijking en rangschikking der begrippen en juiste mondelinge uit
drukking'
Het boekje is verdeeld in vier afdeel ingen', vanzelfsprekend in moeilijkheid
opklimmend. De eerste drie zijn bestemd om achtereenvolgens in de laagste, de
middelste en de hoogste klas van de lagere school te worden behandeld. In de
vierde afdeling komt de berekening van oppervlakten en inhouden aan de orde,
'waartoe geen hoogere bekwaamheid in de rekenkunde wordt vereischt dan de
leerlingen der hoogste klasse overal bezitten'. Het eerste deel begint met de be
handeling van de kubus, waarna het twee-, drie-, vier-, vijf- en zeszijdig prisma,
de vier-, vijf- en zeszijdige piramide, de cilinder, de kegel en de bol aan de beurt
komen. Als didactische leervorm wordt de samenspraak tussen de onderwijzer en
zijn leerlingen gehanteerd, een gesprek naar aanleiding van bet gezamenlijk be
schouwen van de verschillende 'ligchamen'.
Nu - ruim honderd jaar later - is het moeilijk te begrijpen hoe onderwijzers
hun jonge leerlingen met deze leerstof, die in latere tijd onder meetkunde of ste
reometrie zou vallen, hebben kunnen boeien. Waarschijnlijk is dat maar een
doodenkele schoolmeester gelukt. Met de wetswijziging van 8 december 1889
werd vormleer gelukkig afgeschaft. Tekenen en voor de meisjes nuttige handwer
ken werden verplicht gesteld. Ten aanzien van het onderwijs in de vrije en orde
oefeningen der gymnastiek kregen de scholen de vrijheid om desgewenst de in
voering van dit vak nog enige tijd uit te stellen.
117