Tekenen Uit het feit dat slechts een beperkt aantal leerplannen melding maakte van hel ge bruik van een tekenmethode, kan wellicht geconcludeerd worden dat er op de Zeeuwse lagere scholen niet veel aan tekenen werd gedaan. Waar dal wel het ge val was, werden methodes met een synthetische opbouw gebruikt: beginnen bij het begin, dus bij de lijn. staande zowel als liggend. Pas als de leerlingen die - zonder liniaal mooi recht konden trekken, mochten ze aan vierkanten, ruiten, driehoeken en andere figuren beginnen. De methode Het eerste teekenonderwijs van J. Versluys liet de kinderen van de eerste klas als vooroefening 'stiptekenen", waarna ze in de drie daaropvolgende schooljaren met vlakke figuren bezig waren. In de vijfde en zesde klas gingen ze daarmee door, maar mochten ze ook 'naar de natuur' tekenen. Dat hield in dat ze zich waagden aan een kubus, een parallellepipedum, een piramide, een prisma, een cilinder of een ander blok. De toepassing van het geleerde werd gevonden in het tekenen van een kistje, een kast. een huis. een schuur of een kerk. Van 'vrije expressie' was nimmer sprake. De bekende methode van W. Zwier en J. Jansma, Het teekenen naar vlakke fi guren, bestond uit een handleiding en drie series wandplaten. Douma: 'De eerste serie (1-44) bevat rechtlijnige figuren, de tweede (45-88) cirkelmotieven en ee- nige motieven in vrij gebogen lijnen, de derde (89-125) uitsluitend figuren in vrij gebogen lijnen.''0 De eerste twee series waren bedoeld voor scholen waar niet veel aan tekenen werd gedaan, zodat men daar niet aan de 'vrij gebogen lij nen' toekwam. Het ging om de oefening van oog en hand. Vrij tekenen deden de kinderen misschien thuis, maar zeker niet op school. Zingen Gedurende de gehele negentiende eeuw was zingen een belangrijk onderdeel van het onderwijs. Het diende immers de vorming van het hart, waarbij hel volgens Adriaan van den Ende, de architect van de wet van 1806, ging om het gevoel voor het goede, het schone, het godsdienstige en de wil om daarnaar te leven. Dagelijks werd de schooltijd begonnen en geëindigd met het zingen van een stichtelijk lied. De schoolopziener zag erop toe dal dit zuiver en vooral ook zacht gebeurde. In de wel van 1857 werd zingen voor het eerst een verplicht school vak. In de geraadpleegde leerplannen worden diverse zangbundels, 'liedboeken' of zangmethodes genoemd, de boekjes van R. Hol en J. Worp hel meest. De jeugdige Zanger door Richard Hol is een 'theoretische en practische hand leiding bij hel zangonderwijs, inzonderheid op de scholen". De handleiding be staat uit vier deeltjes; de eerste drie kostten 0,30. het laatste was een dubbeltje duurder. In de vorm van 'oefeningen' gaf Hol de leerlingen een inleiding in de muziektheorie: tonen, noten, toonladders, maten. De oefeningen werden afgewis seld met een groot aantal kinderliedjes die de onderwijzer in notenschrift op het bord moest zetten. Dal er in 1918 sprake was van een tiende druk - de eerste druk verscheen in 1875 bewijst dat Hol lange lijd populair is geweest. De zingende Kinderwereld van J. Worp is een door C. Jetses fraai geïllustreerd boek, waarin twaalf één- of tweestemmige liedjes, met pianobegeleiding, zijn op genomen. Door de royale druk en de kleurige platen oogt het zeer aantrekkelijk. 129

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 139