Het bevat enkele 'evergreens' zoals "In een groen, groen knollenland' en "Toen
onze mop een mopje was'. Het zal een duur boek geweest zijn. Het werd in
slechts zeven van de geraadpleegde leerplannen genoemd.
De kwaliteit van het onderwijs
In de eerste helft van de negentiende eeuw was het verschil tussen de scholen in
de steden en grotere gemeenten en die van hel platteland zeer groot. Terwijl de
stadsscholen behalve lezen, schrijven en rekenen, ook taalkunde, aardrijkskunde
en geschiedenis in hun leerplan hadden opgenomen, beperkten de plattelands
schooltjes zich veelal tot lezen, schrijven en rekenen. Ómdat het gros van de
leerlingen van april tot en met oktober wegbleef, vond het onderwijs voorname
lijk in de wintermaanden plaats. In die tijd zaten de schoollokalen vol en moes
ten de onderwijzers hun uiterste best doen om kinderen die na een maandenlange
afwezigheid veel vergeten waren, bij te spijkeren. Noodgedwongen bleef het dus
bij de hoofdvakken; aan taalkunde, aardrijkskunde of geschiedenis kwamen ze
niet toe. De ouders, die deze 'wetenschappen' veelal als 'nutteloze ballast' be
schouwden. vonden dat prima. Ze hadden geen zin om schoolgeld te betalen
voor zaken die volgens hen niet van belang waren. Toen in 1857 het aantal ver
plichte vakken werd uitgebreid, kwam daar verandering in. Wal is er te zeggen
over de kwaliteit van het lager onderwijs in de periode van 1857 tot 1920'? De
rapportages van de schoolopzieners dienen hier als bron '1.
Rond 1870 waren de schoolopzieners niet ontevreden over de slaat van het
Zeeuwse lager onderwijs. Ze noemden het voldoende of matig voldoende, maar
klaagden over het grote schoolverzuim en over het gebrek aan hulponderwijzers.
Vijf jaar later was dat er niet beter op geworden. Hoewel de jaarwedden toch niet
slecht waren, aldus de schoolopzieners, bleken de vele vacatures moeilijk te ver
vullen. Dat betekende dat menig hoofdonderwijzer in zijn eentje voor een grote
groep leerlingen stond, wal het onderwijs niet ten goede kwam. Volgens de
schoolopziener van Walcheren en Noord-Beveland waren er in zijn regio slechts
enkele scholen die daardoor niet 'in kwijnenden staat' verkeerden. In Oost-
Zeeuwsch-Vlaanderen werkte het gebrek aan hulponderwijzers 'verlammend'. In
enkele Zuid-Bevelandse gemeenten waren onbevoegde - kwekelingen voor de
klas geplaatst.
In het algemeen was de verslaggeving van de schoolopzieners mild. Ze noem
den hun onderwijzers ijverig en goedwillend, hel onderwijs betrekkelijk bevredi
gend en de vorderingen niet onbevredigend. Sommigen meldden dat de toestand
niet belangrijk was verbeterd, maar dat er van achteruitgang toch ook geen
sprake was. Zelden gaven ze gedetailleerde informatie over de inhoud en de
kwaliteit van het onderwijs. Er waren een paar uitzonderingen. J.H. Blum, die
van 1901 tot 1905 schoolopziener was van het district Middelburg, dat Walche
ren en Zeeuwsch-Vlaanderen omvatte, vergelijkt de situatie die hij bij zijn aan
treden aantreft, met de ervaringen die hij had in zijn vorige werkkring in de pro
vincie Noord-Holland. Vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen constateert hij een
aanmerkelijke achterstand. De onderwijzers daar zijn wel ijverig, maar doen
volgens hem te weinig moeite om op de hoogte te blijven van de nieuwe ontwik
kelingen. Hij wijst erop dat Zeeuwsch-Vlaanderen in een verre uithoek ligt,
waardoor de communicatie met 'toonaangevende centrale delen van Nederland'