Universiteit te Amsterdam. Hier werd met microscanning op materiaal van de
tweede patiënt amfiboolasbest aangetoond. Er werd nu geconcludeerd dat sprake
was van echte asbestlichaampjes.
Wat is echter de betekenis van de aanwezigheid van deze asbestlichaampjes?
Een onderzoek bij obducties van de Vlissingse bevolking leverde slechts een
laag percentage asbestlichaampjes op, namelijk in negen van de 92 gevallen. Bij
vrouwen werden deze niet gevonden, bij mannen die bij de werf gewerkt hadden
in 26bij de andere mannen in 7% van de gevallen. In de literatuur waren in
tussen publicaties verschenen van onderzoekingen, in Zuid-Afrika, de Verenigde
Staten en diverse plaatsen in Europa, waarbij van grote series obducties dep-pre-
paraten werden gemaakt van het sneevlak van de onderkwab van een der longen.
In deze preparaten werden in 20-40% van alle overledenen asbestlichaampjes
gevonden. Voor het grootste deel waren dit er slechts weinig, bij mannen meer
dan bij vrouwen, maai" soms waren het er ook veel en daar werd door de auteurs
een beroepsexpositie verondersteld. In deze gevallen bestond geen fibrose, dus
geen asbestose. Gezien de hoge frekwentie van asbestlichaampjes in de longen
kon de conclusie slechts luiden dat dit alleen maar een bewijs was dat er bloot
stelling aan asbest was geweest. Het is geen bewijs voor asbestose, noch voor
een andere door asbest veroorzaakte ziekte. De in de eerste publicaties gebruikte
term van pseudo-asbestlichaampjes is daarna in dit verband niet meer gebruikt.
Hoewel het probleem van de asbestlichaampjes was opgelost, en deze op zich
zelf als onschuldig konden worden beschouwd, had zich inmiddels een ander as-
bestprobleem voorgedaan. In 1963 werd bij twee voormalige KMS-werknemers
de diagnose diffuus maligne mesothelioom gesteld, later gevolgd door meer ge
vallen: in 1965 viermaal, in 1966 zesmaal, in 1967 viermaal en begin 1968 nog
driemaal. Totaal werden in ruim vijfjaar negentien gevallen van diffuus maligne
mesothelioom gevonden met een zekere diagnose en steeds bij werknemers van
de kms. Bovendien werd in deze periode nog driemaal de diagnose klinisch ge
steld bij KMS-werknemers. In de periode 1962-1968 konden daarnaast op Wal
cheren nog drie gevallen van diffuus maligne mesothelioom worden gevonden
bij mannen die nooit bij de kms hadden gewerkt, maar wel technische beroepen
hadden uitgeoefend. In totaal werden er dus 25 gevallen van diffuus maligne me
sothelioom op Walcheren vastgesteld, waarvan 22 werknemers van de KMS. Voor
zover geschikt materiaal, longweefsel of sputum, ter beoordeling beschikbaar
was, werden hierin steeds asbestlichaampjes gevonden, totaal vijftien van de 25
gevallen. Opvallend was dat in deze periode in de rest van Zeeland geen enkel
geval van diffuus maligne mesothelioom werd gediagnostiseerd. Het patholo-
gisch-anatomisch onderzoek was in deze periode in Middelburg geconcentreerd.
Hoe waren de ervaringen elders intussen? De eerste rapporten over maligne
tumoren bij asbestose dateren reeds uit de jaren dertig. Met name de combinatie
van asbestose en longkanker is vaak beschreven, in Nederland voor het eerst
door Hampe in 1942. Daarnaast zijn enkele casuïstische mededelingen gepubli
ceerd over de combinatie van asbestose en diffuus maligne mesothelioom, onder
andere in Nederland door Van der Schoot in 1958 en door Frenkel en de Jager in
1961.
Dit betrof respectievelijk drie gevallen en één geval van isoleerders met as
bestose en mesothelioom. Pas in 1960 werd de eerste serie gepubliceerd door
Wagner c.s. uit Zuid-Afrika. Zij vonden in een periode van vijf jaar 33 mesothe-
liomen in een zeer beperkt gebied waar mijnen aanwezig waren waar blauw
160