In deze opsomming herkent men de reeds beschreven ervaringen in Zeeland uit
de jaren 1961-1968. hier echter veel vollediger en gedetailleerder behandeld en
voorzien van vele tabellen. In zijn nabeschouwing wijdt Stumphius nog enkele
woorden aan een aantal factoren die hel mogelijk maakten om tot de resultaten te
komen die hij in zijn proefschrift presenteerde. De Walcherse samenleving, met
name op medisch terrein, was in de jaren zestig zo transparant, dat iedereen el
kaar kende. Voor een multidisciplinair onderzoek was dit een zeer groot voor
deel. De bedrijfsarts, de internisten en de patholoog-anatomen waren gering in
aantal, kenden elkaar goed en werkten goed samen. De onderlinge communicatie
was goed en kwam eenvoudig tot stand. Ook de volle medewerking van de direc
tie van de scheepswerf was van essentieel belang om de bedrijfsarts in staat te
stellen zijn onderzoek te verrichten en te publiceren.
Een ander facet was de snelle reactie op onbegrepen bevindingen, ook al be
trof het slechts één of enkele gevallen. Het onderzoek naar de pseudo-asbest-
lichaampjes of asbestlichaampjes werd gestart naar aanleiding van één geval, ter
wijl al over de eerste twee mesotheliomen onrust ontstond en er met een
uitgebreid literatuuronderzoek werd begonnen.
Ontwikkelingen in 1969
De beschreven resultaten van de onderzoekingen op Walcheren leidden ook tot
reacties van buiten Zeeland. Hoewel de meeste reacties in de loop van 1969 kwa
men, was er met de Gezondheidsorganisatie tno al eerder contact. In 1966 wer
den Stumphius en Planteydt uitgenodigd voor een vergadering over het onder
werp 'tumoren en beroep'. In deze bijeenkomst kwamen twee problemen ter
sprake: blaastumoren bij glasfabricage en mesotheliomen bij de Vlissingse
scheepswerf. De situatie werd besproken, maar tot een tweede bijeenkomst is het
nooit gekomen, althans niet in deze opzet.
In mei 1968 had Planteydt een uitvoerig onderhoud met de voorzitter van de
Gezondheidsorganisatie tno, waarbij zowel het probleem van de asbestlichaam
pjes als de kankerverwekkende eigenschappen van asbest werden besproken. In
een daaropvolgende brief zond Planteydt aan de voorzitter van de Gezondheids
organisatie tno een kopie van de voordracht, die hij in 1967 voor een Boer-
haave-cursus had gehouden en vermeldde hij in een begeleidende brief talrijke
literatuurgegevens. In deze brief schreef hij op 12 juni 1968 onder andere:
'Indien echter de asbestlichaampjes beschouwd kunnen worden als een parame
ter van de asbestexpositie, moet een belangrijk deel van de gehele bevolking (on
geveer 20-40%) als zeker geëxponeerd beschouwd worden, terwijl aangenomen
moet worden, dat door het toenemen van het asbestgebruik, deze groep steeds
groter zal worden. Door de lange latente periode tussen eerste expositie en optre
den van tumoren (15 tol 50 jaar) zal pas omstreeks de jaren 1990-2000 duidelijk
zijn hoeveel tumoren (mesothelioom. bronchuscarcinoom. etc.) door de huidige
expositie veroorzaakt zijn. Ook zal dan pas zekerheid bestaan over de mate
waarin de algemene (niet-beroepsmatige) expositie hierbij een rol speelt.
Het lijkt mij echter niet juist om de gevolgen van dit ongewilde 'dierexperi
ment' af te wachten, zonder althans een poging te doen om de asbestexpositie nu
zoveel mogelijk te verminderen. Daartoe zal allereerst onderzocht moeten wor-
162