Brief 1 Zierikzee den 28 January 1861 Aachtingswaardige Vriendin Met een bereidwillige hand en blijdmoedige zin vat ik de pen op uwe lieve lette ren te antwoordige. Aangenaame was het mij han mijn houd geseldshap zoo een atensie te mogen genieten, want ik dacht dadelijk om het pakje van verledene jaar, toen ik nog bij Daane woonde, want ik kreeg maar even 8 brieven gelijk. Ik was kompleet overal, ik wist geen raad met mijn zeiven van Blijdshap! Toen ik ze alle gelezen had. moest ik dadelijk gaan strijken dus hat ik de tijd om ze te overdenken. Menigmaal denk ik nog om die oogcnblikken die wij zoo vrolijk hebbe doorgebragl. Waar is toch de tijd, Maatje, dat wij kennes met elkander maakte. Wat ben ik toch al overkomen en dan op zoo een wijs van Onshuid de tijd moeten verlaten. En dan mijn goede Oude vader uit zijn land verbannen en aan de Goedheid zijner kinderen overgegeven, dat nog gelukkig voor hem is maar toch hard voor hem en voor mijn. mijn eenige daar ik nog troost bij kon verwerven zoo ver van mij verwijderd, gansh aan de verleiding der wereld over gegeven en op mijn zeiven gesteld. Gaarne zou ik hem gevolg hebben naar Am sterdam met Mei, maar omdat moeder daar zo alleenig is en dan een goede dienst [vinden] en dan zoo slegt op mijn kniejen kan werken heb ik maar beslooten om te blijven. Maar ik heb er mijn zeiven op verhuurd om van de zomer eens naar Amsterdam mag en dat mag. Dus dan kan ik zelf zien hoe het gaan zal, dus blijv' met geduld de zomer tegemoet zien. maar ik hoop hem vrolijker door te brengen als vershene zomer. Voor mijn is het nu nog zoo erg niet als voor moeder. Nu is zij goddank weer beter, maar wie kan haar nu op den duur onderhouden. Gaarne zou ik haar onderhouden als ik kon. maar welk dienstmeiske kan dat nu doen. Gij weet hel ook wel Maatje, want een huisje is 24 gulden in het alve jaar. En dan aan zoo een mensh op te offeren die mij kompleet de deur uitgebanne heeft en mijn dikwijls zeide: "de deur uit, jou bliksem en dan zal ik het jou vader wel zoo vies brengen dat hij gaat loopen. Tholen zal ik hem uitbanne en dan zal ik het wel op snee krijge.' En als je dat nu allemaal zoo weet, dan is het zoo een hard stuk voor haar plazier dienen en mijn vader uit zijn geboorteplaats verbanne door haar en dan nog ongelijk lijden. O lieve vriendin, het is zoo een grievent iets, maar in Godsnaam het is mijn moeder. Men mag geen kwaad met kwaad vergelden en zal doen wat ik kan en meer kan ik niet doen. Menigmaal shieten mij de tranen in de oogen als ik mijn lot nagaat. Wat hebbe wij toch al geen pla zier gehad. Maatje en verdriet ook al. Weet uw nog wel daar bij shoen met die spinsteren Pinksterentoen hebbe wij verdriet gehad. O, als ik alles eens na ga, waar is dan mijn plazierige tijd toen wij verledene jaar mijne verjaren vierde. Al les in genoegen en vrede met elkander. Ik dank hierin voor uw opregte wensh en ik hoop dat uwen nog lang getuige van wese mag en hoop in de jaar elkander te veraangenaamen met een rije letteren van enkel Vriendschap en trouw, want ik hoop dat hel tusshen ons gezelshap nooit zal gekrenkt worde. Als het eenmaal een plaas heeft dat uw eenmaal aan de zijde van een brave egtgenool mag geluk kig zien, zal mijn groosle genoegen uitmaaken dan kom ik zoo eens koffij en thee drinken. Niet waar Maatje. Avijn, dat is maar Gekheid, maar het Gaat er toch goed naar toe met jelui vrijeje maar voor 't Vaderland weg. Koo is ook zoo druk aan "t verkeeren tot mijn spijt (neen), uw shrijf mij dat hij uw gezegd heeft 35

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 45