uw Moeije Doortje heeft uw verzocht om een zwart musje voor dat Kleine Kindje niet zwierig opgemaak, gij zult het wel weete. Zij heeft mij gevraagd of ik het uw wel eens shrijven wou en dus nu ben ik er weer vanaf, nu rust het op uw en of uw het dan met Willem Boogaard mee wou sturen als je blieft. Nu Maatje ga ik eindige en mijne Brief besluiten met aan alle de hartelijke Kompe- lement te doen en vooral aan de snijjer en dat ik hem wil filiciteer met zijn afvi- ciment. Het zal waarlijk mijn neef nog worde. Geloof gij het ook Maatje, nu ik mag het lijen! Verder geen nieuws en Blijven in afwachting uw Onverandelijke Vriendin Pietje Willemse alles in haast aju Johanna heef mij gezegd, als uw Ragel streft, zeg dan dat me vouw die kosten van de boot stukken zal, dat heeft zij tegen Johanna gezegt. En uwe ouders nog maals de hartelijke Kompelement. Menige keer denk ik nog om hunne Vrien- shap, alles is voor mij voorbij Brief 3 Zierikzee den 23 Mei 1861 Aachtingswaardige Vriendin Met een verblijden hand vat ik de pen om uwe geruststellende brief te beant woorden. Neen, langer zal ik het nu niet uistellcn om uw mijn hart eens aan uw uit te strooten over de gemene teleurstelling van Ragel. Want nooit Maatje heb ik van Ragel kunne denke dat zij mij zoo handelen zou. anders had ik nooit een voet voor haar verzet of geen pen op het papier voor haar gezet, want zij is het mij niet meer waardig. Nu moet uw wete, maandags zoo uw weet, is zij hier aan gekomen en de Jufvrouw deed open maar dooijdatj wij aan het shoonmaken wa ren, zijde de Jufvrouw 'wil uw straks eens terug komen'. 'Ga dan maar in de keuken dan kan uw wat pralen' zoo zij de goede Jufvrouw. Ik was blij dat zij er was. Afgewacht tot 9 uren daar kwam geen Ragel. Toen zeide de Juffer 'Ragel zal niet meer kunne komen. Ga zelfs maar eens naar uw toe'. Ik geweest, overal nergens was Ragel. Toen was alf tien. dacht ik zal zij wel in haar dienst zijn. Bij Mevrouw gekomen daar was nog geen Ragel. Toen ben ik naar huis gegaan en Geen Ragel meer gezien en toen den anderen avond moogt ik weer eens naar haar en toen was alles nog wel, maar toen de volgende week hoorde ik zegge, dat zij aan Belje gezeijd hadde. late wij nu maar zaamen lopen en Piete maar los late. want ik keure (kuier) liefst niet met haar. Want bij Weijler hebbe zij er ook zoo een ekel aan want zij shrijf brieven aan Maatje, maar zij wou liefst maar dat zij niet shreef want zij had veel te grooten ekel aan haar omdat zij geen kwaad van Leenheer wete wou. Nu avijn, zij heeft nog zoo veel gepraat dat ik dat met geen pen beshrijven kan. Dat hoop ik over 3 of 4 weken wel eens mondelings met uw te verhandelen, maar Gij weet nu de Vrienshap die ik van haar gehad en ik zou het niet eens gewete hebbe als Bette van den Toren niet tegen mij gezegd had. Dan had ik des zondags al wel gestaan. Maar gelukkig weetje, is wou geen ver dere moeite [beschadiging]ben naar een kennis van mij Gegaan en daar heb ik mee weste keure en toen ik haar ontmoete - dat was in het Bol dershof, eene herberg - waren zij gekomen met Johan de Jongen en zij deden net 38

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 48