of zij mij niet zagen. Maar nu van achter ben ik zoo blij dat ik geen maats met Ragel ben, want als zoo voort blij gaan zal zij gouw op een praatje komen want je mag hier zoo weinig doen of het is mis en zoo een lelijke taal dat Ragel heeft. Het is maar verdriet en zoo voort dat wij dat eens onder elkander doen, is niet. Maar als een ander het hoort, staat het zeer gemeen. Niet dat ik zoo efen [effen] en stil zijn, neen gij kent mij wel. den zelfden nog, maar je moet altijd zien wie gij bij uw heeft, nietwaar Maatje. Maai- als uw nu haar shrijf, shrijf dan daar maar niet van. Uw kunt wel eens shrijven van dien ekel enzvoorts maar voor de rest zou ik het maar zoo late. Maar ik kon toch niet late de boel te onderzoeken en het shijnt dat het nu niet waar is als zou uw mijn dadelijk niet shrijven zoo ik uw nu ook doen. Kees heeft mij op wiste zoeken en dacht nu zal ik hem Kees jouwen (de jouwe) mee Geeven. Nu Maatje moet ik eindige en hoopen binnen een kort oogenblik mondelings met uw te spreken. Met Neef heb ik nog gedansen in de Wereld. Zoo kende hij mij dadelijk en wou hebbe dat ik koffie mee ging drinken, maar dat heb ik niet gedaan. Zijn vrouw heb ik hook nog gezien, maar hij mag haar ook thuis late niet waar. Nu alle de Groetenis gedaen alsmede uw ouders en de snijjer en mijn broer Kees en moeder en blijv na Groete uw eeuwige en onver anderlijke Vriendin Pietje Willemse Mijn reis is over Tholen naar mijn vader. Aju. Maatje, ik meende deze brief aan Kees mede te geven maar is niet meer bij mij geweest wees zoo goed en geef dit briefje eens aan onze Leen Ragel bezit niets als een overstandige jaloersheid en gij zult wel begrijpen waar over Brief 4 Zierikzee den 11 October 1861 Aachtingwaardige Vriendin! Ik zal toch de vrijmoedigheid eens over mij nemen om uw eens een lettertje te zenden, want ik weet voor mij geene reden van onerkentelijkheid jegens mij en uw. Dus daarom vat ik de pen op, want wij hebben veel te goed met elkander al tijd geweest om zonder de minste reden daar een scheuring in te maken. En dan des te meer uit nieuwsgierigheid hoe het met uw lieve moeder is, daar ik altijd veel te veel Vriendshap van gehad heb om niet eens naar haar te vernemen, want de Vriendshap die ik van uw allen genooten heb dat ik en moogt ik die eens ver gelden. dat zou mij in mijn treurige levensweg nog iets doen veraangenamen. Want, lieve Maatje, waar is de tijd dat wij van elkander moesten shijden, toen ik naar Amsterdam moest gaan, dat wij snikkende en met tranen in de oogen de laaste vaarwel op de lippen drukkent. Wat is er sedert die tijd weeral niet gebeurt en daarom al zijn wij van elkander uit eene stad verweidert, daarom ben ik nog wel eens benieuwt hoe of het uw Gaat en is er iets bij uw dat uw hindert zomwij- len, dat ik uw iets beledigt heb, zoo bid ik uw, shrijf mij toch eens en hoe het toch met uw goede moeder is. Toen de Kleine Johana mij zijde, moeije is zoo ziek, dacht: nu zal ik zoo gaauw ik kan shrijven in de hoop, waarde Vriendin, dat uw hem niet onbeantwoordt zal laten. Ja Maatje, zoo ik gehoort heb. heeft uw 40

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 50