eeten om 5 of 6 uuren gingen op de keuer en kwamen zomwijlen niet thuis voor
10 uur en die oogenblikken waren voor ons beiden hoogst gelukkig. Dat kunt uw
ligt begrijpen, want vader was zeer verlangend om zoo al een en ander te weten,
dat kunt u wel begrijpen. Maar nu is alles voor mij voorbij. Ik ben in mijn dienst
een groot alf uur van hem vandaan dus nooit kan ik zoo een gaauw aanloopen,
dus heb ik niets als om de 14 dagen uit van 's middag alf 2 tot 's avonds alf 10
uren, dus wat ik heb er nu nog aan. En dan die vreemde muts op mijn hooft en
een japon en een nette short, o dat is mij nog zoo vreemd, dat als ik zoms over
straal ga achter mij kijk of ik toch geen mensh van mijn kennisse zie. Dal ik mij
verbeelt dat zij mij niet kenne zoude, maar helaas, dat is zoo niet, want geloof
mij dat ga er toch nooit uit, neen en mogt ik het geluk nog eens genieten om we
der in alle opzigten in uwer alle omringt te mogen zijn, zou mijn hoogt geluk uit-
maaken. Maar o neen, daar kan en zal daar maar niet over denken, want zoo een
geluk zal voor mij, ongelukkige, niet verborgen leggen. Maar avijn, de Heere op
ik zal mij behouden op de weg mijner beproeving en zoo hij die voor mij en ook
voor allen geshikt heeft, zal hij ook moeten bewandelt worde en leef er nu maar
zachgies op voort. Ik ben toh bij mijn lieve vader en ook Goede zuster, welke
voor mij zoo hartelijk als maar kan. Dus daar ben ik nu weer veel mee voort, dus
maar oppasse en mijn tijd maar afwachten dan kom alles teregt. Niet waar
Maatje, van mijn dienst kan ik uw niet veel shrijven en hoop uw dat eens in een
volgende te verhalen, daar ik in de hoop blijv van spoedig berigt van uw te mo
gen hebben. Dat zal mij hoogt aangenaam zijn en doe mijne lieve moeder de har
telijke Groete van mijn en vraag zij om het adres. Geeft hel toch niet aan Kees
ook niet, Maatje, zeg uw maar dat uw bij Leen in legt. want zou ik maar veel on
heil en verdriet vernemen en ik zijn zoo ongelukkig daar niets aan te kunnen
doen. En nu Maatje, hebben wij afgesproken ons potret fportretover te maken.
Nu. ik wil uw hel Gaarne sturen, mis ik uwe weerom [krijg]. O doet dat toch. dan
ben ik zeer over uit, als ik dat hat. Mijn zus Miena kom naar alle gedachten naai
de kermis en zal die het mede Geven en zal uwe voor mij mede brengen en nu
shrijf mij nu eens in de vollende brief van uw of uw zulks Goed vind. Ik heb het
in Rotterdam laten doen met een kennis uit Zierikzee. Gij moet de tijd maar eens
van nemen om mijn slecht shrijven te lezen, maar mijn pen is zeer slecht en
groote slaap, daar het al 1 uren is. Die zal maar ga eindigen met aan uw lieve
beste Ouders de Groete van mij gedaan te hebben tekene ik. Uw getrouwe en
Overhanderlijke Vriendin Pietje Willem.se
Brief 6
Amsterdam den 21 September 1862
Mijn achtingwaardige Vriendin!
Ik zal zoo vrij zijn uw ten tweede male een briefje te shrijven, daar ik niet weet
wat er aan mankeert, dat uw mij niet geshreven heb, daar wij toch zoo goed zijn
afgesproken en daar ik al een en weer gedaht heb, weet ik niets uit te denken wat
er de reden van zijn en zal nu nog maar eens mij vleijen met een gunstig ant
woord, want ik weet niet beter of ik heb uw mijn Adres goet opgegeven en moet
zoo teregt komen aan P. Willemse ten huize van Mejufvrou Kabel op de Keizers
gracht tusschen de Leidshe en Spiegelstraat. Letter X no. 698 en zoo meen ik uw
42