dan bij Mietje van Fokker aan, die is getrouwt en vraagt of zij nu mij eens shrijf. want haar man had mij geshreven, dat zij zelf wel eens zal shrijven. Maar uw be grijpt Maatje, pas getrouwt. Nu zij heeft een oppassend jongen en dan kom men er wel. En Maatje shrijft mij eens of Betje nog niet ga trouwen met Davit en ol dal het zoo Goed gaal. De snijer is met al dat al maai" aardig zijn meisje kwijt. Ik vint het altijd ongelukkig als men zooiets heeft, want zijn zin is Betje wel en dat is toch maar het «enigste daer een mensh naar streeft om de regie te krijgen. Ten minsten die dat heeft, noem ik regt gelukkig. Dus Maatje, als uw in Zierikzee ben, hoop ik eens een brief te krijgen vol nieuws, als uw tenminste tijd en Gele genheid heeft. Shrijft mij nu maar weer eens Gouw. Ik zien altijd de tijd met ver langen tegemoet, want nieuws van hier is niet zoo aardig voor uw om uw het al les vreemt is. Dus Maatje, als uw kan schrijft dan maar eens spoedig en hoe hei thuis Gaal en zoo uw mij shrijft van het Adres, dat is heel Goed, dal moet uw maar volhouden. Verder aan Mietje Thelhuis de Groete gedaan te hebben en aan de snijjer en aan Freedrik en aan uw lieve Ouders. Ga ik mijne brief sluiten in de hoop van spoedig een Gunstig antwoort van uw te mogen ontvangen en teken mij na Groete uwe Opregte en eeuwge Vriendin Pietje Willemse. N.B. Maatje, vergeet mij niet een potret te sturen, zoo Gauw als uw in de Gele- gendheid zijt. Aju Het papier is zijn morsig en had op het oogenblik anders niet, dus neem mij hel niet kwalijk. Mijn handen zijn zoo gesprongen en had dien ingezmeert en dus vel ook al gewonden, dus op een anbler (ampeler) tijd beter moet uw maar denken. Maatje. Vaartwel, vergeet mij nimmer Brief JO Amsterdam den 8 Januarij 1863 Mijn eenige en ware Vriendin! Ik zal mij eens neder zette om uwe welmeenende brieven te beantwoorden, hoe zeer mij de laaste trof en hoe smartelijk hij mij viel, ben ik uw zeer dankbaar voor uwe deelneming van mijn smartelijk verlies. Ja mijne ware Vriendin niets meer, neen niets meer, kon mij zwaarder treffen dan mijne dierbare en gelieve Vader van mij ontrukt te worden, hem aan onze lieve Heer over te geven. O het is zoo een zware proef voor mij om daar in te berusten. Hij was hier voor mij alles, hij was mijn troost en toeviugl. Niemand was er gelukkiger dan ik als ik maar bij mijn Vader was en nu zoo ineens moeten missen! Als ik er over ga denken, ben ik regt radeloos en zondigt tegen onze lieve Heer, die toh onze strooster is in alle smarten, de redder van de uuren der benauwdheid. O laat ik mijn lot gansh hem overlaten, mij berusten in zijnen wil, dan zal ik kamlte en geduld voor mij zelve gevoele en dat geloof ik en vertrouw ik op want zijne genade en barmhartigheid is eindeloos en daarop vertrouwend zal ik mijnen weg maar bewandelen, hoe moeilijk en zwaar hij mij soms valt. Zonder vertrouwen op hem kan het ons nooit wel ga. want al het werelds vermaak, het is toch alles vermengt, want hoe aangenaam het zoms shijnt, toch is er altijd iets in dat ons indert, al is hel nog zoo vrolijk, zoo aangenaam, toh is het altijd vermengt en zeggen dikwijls dat moet nu zoo nog eens weze, dat zou alles zijn, maar in de wet die ons voorge- 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 58