roomshe geloof een geloof is van water en melk, want die fabels die zij mij som tijds verteld, is meer als erg. Maar ik ben blij voor hem en voor uw allen dat het veranderd is en hoop maar dat het zoo bijven mag. Ja lieve Vriendin, ik heb een zonderling gevoel gehad met het vertrekken van buiten. Onze familie was met de trein van 1 uuren en dan zouden wij de boel nog wat opknappen en komen dan 's avonds met de trein van 7 uren naar Amsterdam en dat gebeurde. Wij gingen met trein van 7 uren en de vrouw van onze tuinbaas bracht ons weg en zeide: gouw meisjes, gaat hier maar in. En ziet, met het eerste opslag vermeen ik een Thoole- naar te zien cn was maar zoo vrij te vragen of ik regt voor had meheer Lammers te zien. de metselaar. En hij zeide: 'dat heeft uw regt voor, kom eens naast mij zitten en zeg mij wie uw zijt, want ik ken uw niet' en dat begrijptje, dat was een aangenaame ontmoeting, een lanse (landsman) van mij aan te treffen, waar ik van al de Tollenaartjes nog zooiets hoorde en zoo met Lammers sprekende viel mijn oog op zij van hem en daar zat Willem van Lukas! Wel dat was de tweede bevreemding. Die sprak erg op zijn Thools en dat deed mij nog meer goed, die regte Thoolshe taal te te hooren en daar ik nog wat vruchten mede had genomen van buiten heb ik hem die nog laten. Persieken en druiven en kan uw nog niet ge noeg shrijven hoe aangenaam mij zulks was en hij zouw aan alle mijne kennissen de groete brengen, ook aan uw en uwe Ouders en hij zouw wel zeggen, hoe ik er uitzag. Mij dunkt Maatje, hij zal het uw wel vertelt hebben, want het was van dag 8 dagen, den 4 October. Gij moet het mij eens shrijven lieve vriendin en dan zoo wat en ander kermisnieuws, als het niet teveel gevergt is. Want ik ben maar zoo brutaal het uw te vragen. En nu ga ik zachgies eindige, door gebrek aan lijd en nu uw dierbare Ouders en verdere Kennissen die hartlijke Groete gedaan te hebbe, zoo is de hoop van uw te zijn en altijd te blijven uw Getrouwe en Verlan gende Vriendin Pietje Willemse Ach lieve, wees zoo goed dat briefje aan mijn Goede moeder af te geven Brief 24 Amsterdam den 22 November 1864 Mijn Dierbare Vriendin. Tans zet ik mij om uw eenige letteren van mij te doen toe komen, daar uw mijn laaste brief wel hoop ik zult ontvangen hebben, daar hij bij mijn broeder was in gesloten en nel een brief van uw voor mi j op weg was, niet wetende wat er aan mankeerde met mijn lang wachten van shrijven. Wel is waar mijn lieve vriendin, het was zeer lang, dat beken ik zelf, maar het is hier ook zoo druk. Het is wel een Goede dienst, maar geloof mij men moet er voor uit. maar als ik gezond ben, gaat de tijd plazierig voort. Uw verdenkt mij dat het verkeeren soms de gedach ten aan uw zouden benemen. O neen, vergeten doe ik uw nooit en ook uw dier bare Ouders niet. daar ik duizende verpligtingen van gulle hartige vrienshap je gens mij aan hen vershuldigl ben en leef altijd nog in de blijde hoop uw en uw allen nog eens te vergelden. Maar mijn lieve Maatje, nu zal ik uw eens deelge noot maken van mijne doorslingerede gedachten. Ik meen dat ik uw er al eens wat van geshreven heb, dat ik hier kennis heb gehad aan een zeeman die zijn ou welui in Haarlem woonde en die is in Augusttus weer binnen gekomen en dade- 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 76