heele dagen school en zondags is zij bij mijn zuster, die zijn ook wat gek met dat kind. Zij kent uw ook zeer goet. Als ik wijst op uw protet dan zegt zij Maatje, he moesje, van Tholen. Dat heeft mijn man haar geleerd, die is ook wat gek met haar. Nu Maatje, de kleine Arie leijl te shreeven, dus ik kan niet meer shrijven. Maar doet alle Vrienden en bekenden de hartelijke Groete van mij. Ook aan de snijjer hoe die het maakt. Kan hij ook al aan het wiegetouwtje trekken? Och. waar is toch de tijd lieve Maatje toen wij dorrebeijers in ons zakdoek hadden. Zoo kom mijn brief toh vol. Uw lieve Ouders hartelijk van mij gegroet en blijve in afwachting. Uw liefhebbende Vriendin Pietje Nu heb ik toch wel mijn best gedaan, nietwaar? Lees uw mijn moeder maar eens voor, Maatje Brief 40 Haarlem den 30 Augustus 1868 Beste Vriendin Door deze gelegenheid kan ik niet nalaten uw een paar letteren te shrijven. Wel al 50 maal heb ik gezegt, ik moet toch naar Tholen shrijven. Ach. dat uitstellen dat weet wat. Nu lieve, ik hoop toch dat deze welkom is, daar uw hierin verne men zal, dat wij het hier nogal wel maken. Mijn man en mijn persoontje zal Gode zij dank goed gezond en mijn kinderen ook. Zij zijn erg lief. Met al mijn sukkelen en tobben worden die twee heel lief. Ach honderdmaal zeg nu, moesten zij ons eens zien. Ik heb een mooije wagen, een ijzeren, daar kunnen zij met hun drien er in en dan is het werkelijk een mooij gezigt, op zij die tweeling en Anne- mietje te midden. O wel een kweetniel wat wou ik dat uw mij eens zoo zag rij den. God geve toch dat uw toch nog eens naar mij toe komt. Een goede 6 gulden zou uw er al ver mee komen, met de boot altijd en mijn moeder ook. Ik zou haar dolgaarn eens hier wille hebbe voor een week of drie, vier. Maar ik ben maar zoo bang dal zij eens ziek wier hier. Wal moest ik gaan beginne, houwe kan ik haar niet zoo lang mijn aangetrouwde moeder leef, dus ik durf hel niet te vragen, maar mijn Zuster zal het voor mij me nemen en nu stuurt ik het maar aan Uw en nu moet uw het er maar in twee paartijjen geven of in drie net zoo uw dunkt dat het beste is. Ach ik zou wel eens wat meer sturen, maar je weet men kan alles zoo stiekem niet doen en ik heb wel mijn brood, maar meer ook niet en dat is vol doende en ik hoop het nooit minder te krijgen. Nu lieve Maatje, ik zal het maar aan uw overlaten maar wat anders. Uw zal hier een protret in vinden en dat is voor mijn moeder, maar kan zij het nu somstijds niet hangen of zij er niet veel van maalt, dan kunt uw het wel houwden, maar anders krijg uw er tog ook een. Ik wou het zoo gauw laten doen met die tweeling, want dat protet is van ons zelf in de hoop van nog andere te laten maken andens wilde moeder dat hier niet mis sen, dus uw krijg er ten alle tijden toch ook een. Nu lieve Maatje, de tijd ont breek mij weer om meer te shrijven want zij zitte bijde in de stoel en die Anemie wort toch ook zoo. Lief is zij wel. Wat jeloers, maar is nog al eens veel bij mijn Zuster. Kon ik toch maar eens mee komen, maar bij leven en welzijn hoop ik toch op een andere zomer als ik geen klein je er bij heb en moeder leef nog zal ik het toch zien te lapen. Nu beste Vriendin de Uwe Ouders de hartelijke Groete 83

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 93