haar de brief maar eens voor. dan is zij weer eens wat opgeruimdt en doe mijn Zuster en broer ook groete van mij en zeg hun dat mijn man gezegt heeft dat ik nooit meer naar Tholen of dat de kinderen Groot zijn, dat die op huis kunnen passen. Maai- als het nog eens leijen kan, dan komt mijn man kennis maken met jelui, van de Winter. Nu lieve beste Vriendin, moet ik eindigen, maar mijn hart is bij uw allen en als ik maar tegen Anemie zeg: 'wij gaane naar Weijler'. zij laat staan wat en zeg 'komt maar moe dan zal ik alles aan Oome vertellen'. Zij heb haar mooije mandje in het kasje. Dat heeft /ij van Maatje, zeg zij en haar doozje moet zij mee aan. Nu lieve, denk aan uw veel verwijderde vriendin Pietje. Zij zullen wel staan zien hebben, dal ik zoo gauw weg moest rij ij e en zal het uw laate zien als uw bij ons kom. Haar grootmoe die met uw een pakke [onleesbaar]. Die meid heb nog al niet veel gestolen, want dat zij gestolen heb om weg te ne men, had zij onder het bed gestopt en geen kans gehad om het mee te nemen en dat nog een ketentje van Keetje en een doek met Centen en dan zadder kleinighe den. maar dat hebben wij gelukkig gevonden, dus dat is nu nogal goed afge- loopen. Nu lieve Maatje aan alle mijne kennisse de kompelemenl en bi ij ve na vele Groete aan uw alle uw verlandende Vriendin Pietje Willemse Brief 44 Haarlem den 18 October 1870 Mijn Eenige Vriendin! Tans zal ik mij tot uw wenden om eenige inlichtingen omtrent mijne moeder. Zoo als uw weet was ik ze zondag den 9 Ocober wachtende, met Groote vreugde in mijn hart ging ik haar van spoor hale, om alf elf s avonds, maar geen moeder. Toen de beurtman afgewacht, geen moeder. Toen de beurtman afgewagt, geen moeder. Toen naar Leendert getilegraveerd of zij wel op de boot was naar Rotter dam. Het antwoord was ja. Toen naar Manus getiligaveert. Daar was hun niets van moeder bekend en toen tot zondag weer wachtende, ben ik zoo vrij geweest om aan de Kapitein van de boot te shrijven en die goede man shreef mij vanmor gen terug, dat zij met haar Goed weer naar Tholen toe was. Dus wat moet ik daar nu van denken, zoo een teleurstelling en dat van een eijge moeder. O allerver- shrikkelijk is zoo een behandeling omtrent een eige kind. Zij weet hoe ik zit en dan nu zonder meid. die ik voor moeder heb weg laten gaan. En dan geen taal nog teken van haar gehad, wat mag daar toch aan mankeeren. Branden van ver langen ben ik naar moeder berigt wat er toch aan gemankeert heb. Zij shreef mij nog een heele mooije brief, waar ik uw potrelen in gevinden hebben daar ik uw hartelijk dank voor zeg en als de kinderen goed gaan komen zij allen drie. Maar lieve Maatje, invormeert er toch eens spoedig na voor mij. Ach uw zou mijn hart toch zoo verlugten. Dus als het niet teveel van uw goedheid gevert is, stuurt mij zoo spoedig mogelijk antwoordt weerom. Ik ben doodmoe en zal op een andere tijd meer shrijven. Na vele Groete van ons allen Pietje Willemse 86

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2000 | | pagina 96