donderdag den 26 julij
We reden vroegtijdig na de fontein daar we met een groot aantal van menschen
het water gebruikten. De meeste waren gemeene lieden uit het land. die 's jaar
lijks op de gewoone jaarmarct, welke juijst deezen dag was, 't samen vloeien aan
beide de fonteinen. Alles egter ging door beleid van de oppasters in goede ordre
toe. Op het overige van dezen dag voerden niets van belang uil, dan alleen ons
door geoorlofde middelen te diverteeren tot we vroeg ter rust spoeden, om
vrijdag den 27 julij
wederom onze gewoone weg na de fontein te rijden. Na onze terugkomst van de
zelve vaardigde we onze brieven na Middelburg af. en deden deezen dag niets als
maar in heete verlangens onzen schoonen tijd te beklagen en eikanderen sooveel
we konden op te wecken om den dag van ons vertrek met lijdzaemheit af te wag-
ten. Des avonds laat wierden we nog met eenige brieven verkwikt, dat ons sloffe
tot dankzegging uijtleverde.
saterdag den 28 julij
maakten we ons wederom vroegtijdig vaerdig, soo na de Geronster als Pouhon,
tot het gebruijk der wateren. De namiddag bestede we ter bezigtiging van een
ijvoir draaijerij die seer konstig gemaakt was, dog daar we niets konden koopen,
dies we er onverrigter zaake vandaan keerden en een wandeling na den thuijn der
capuicijnen afleide.
sondag den 29 julij
Onder een diep beklag over het gevoelig gemis van onzen vrijen godsdienst re
den we na de fontein. Daar vandaan gekomen zijnde hielden wegens grootc hitte
het huijs. De namiddag bragten we door soo met onderlinge samenspraken, als
met het zingen van eenige psalmen en verzen uil Lodenstein. Des avonds ont-
fong d" heer Willemzen een brief uit Middelburg van d' heer Schorer. die ons van
zijner en anderer vrinden welstand verzekerde.
maandag den 30 julij
Deezen dag bragten we op gelijke wijze als de vorige door. We bequamen des
avonds eenige brieven van onze Middelburgze vrinden, waarin soo van hun aan
houdende welstand als voorgevalle nieuws onderhouden wierden.
dingsdag den 31 julij
Na onze terugkomst van de fonteinen vaardigde we onze brieven na Middelburg
122