werd. terwijl de rosse woelmuis zich pas in de jaren negentig heeft uitgebreid,
nadat de bosschages een bepaalde leeftijd hadden bereikt (Bekker en Mostert
1998). Beide soorten komen inmiddels ook voor op Noord-Beveland. De eerste
vangst van de aardmuis werd gedaan in 1990 op de Goudplaat in hel zuiden van
Noord-Beveland (Hollander 1991). Momenteel is de soort ook op de inlagen aan
de noordkant van dit eiland aangetroffen. De rosse woelmuis werd hier in 1998
voor het eerst gevangen, maar bleek toen overal (in geschikt habitat) op Noord-
Beveland voor te komen. Vermoedelijk heeft de soort zich jaren eerder op dit ei
land gevestigd. Walcheren is vooralsnog alleen door de aardmuis gekoloniseerd.
Het is niet helemaal duidelijk wanneer dit heeft plaatsgevonden, maar halver
wege de jaren tachtig werd de soort hier overal in braakballen aangetroffen.
Haaks op deze ontwikkeling stond de vangst van de rosse woelmuis in 1990 op
Schouwen-Duiveland bij Renesse. Inmiddels is de soort hier ook in braakballen
gevonden. Omdat de soort op andere plaatsen op dit eiland nog steeds lijkt te
ontbreken, is het waarschijnlijk dat zij hier met materiaal is aangevoerd (Bergers
en Bussink 1995). Tot slot komt de soort ook in de duinen van Voorne voor en is
er een braakbalvondst gedaan op Goeree-Overflakkee.
De aardmuis ontbreekt momenteel nog op IJsselmonde, Voorne-Pulten, Goe
ree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland. Zeer recentelijk werd het eerste exem
plaar gevangen in de Hoekse Waard, nadat hier al een klein aantal braakbalvond-
sten was gedaan. De ondergrondse woelmuis komt voor op Zuid-Beveland en al
langer in Zeeuwsch-Vlaanderen, maar lijkt vooralsnog afwezig op Walcheren,
Noord-Beveland en Tholen.
Het valt te verwachten dat deze soorten op den duur ook de overgebleven
voormalige eilanden weten te bereiken: dat zal een kwestie van tijd zijn. Dit be
tekent dat de noordse woelmuis op Schouwen-Duiveland en ook op Goeree-
Overflakkee er in de aardmuis een geduchte concurrent bij zal krijgen, zodat de
eerste alleen in de zeer natte gebieden overlevingskansen zal hebben. Hel is niet
te verwachten dat de uitbreiding van het leefgebied van de huisspitsmuis en de
rosse woelmuis negatieve gevolgen zullen hebben voor andere soorten.
De overige soorten, zoals de gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, woelrat,
bosmuis, dwergmuis, huismuis en bruine ral werden voor 1970 aangetroffen op
alle grotere Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden (van Sint Philipsland zijn geen
gegevens bekend) en zij komen er nog steeds voor. Bij deze soorten lijkt er dus
weinig verandering in hel verspreidingsbeeld te zijn opgetreden. Het voorkomen
van de zwarte ral in de delta is altijd al incidenteel van karakter geweest.
Het afsluiten van de zeearmen heeft, behalve het wegvallen van de isolerende
werking van de eilanden, ook andere grote veranderingen teweeggebracht voor
de zoogdierfauna. Op de schonen van deze zeearmen is na verloop van tijd het
geschikte habitat van de noordse woelmuis teruggedrongen. Dit proces is goed
beschreven voor de Slikken van Flakkee en het Krammer-Volkerak (Dijkstra
1992). Tegenover het verdwijnen van geschikt habitat door hel wegvallen van de
getijden slaat de kolonisatie van de nieuw ontstane eilandjes in deze afgesloten
zeearmen door de noordse woelmuis.
Tussen de eilanden onderling en met de vaste wal werden van oudsher veer
diensten in de delta onderhouden. De oudste - Vlissingen-Breskens - dateert van
1312. Naast deze dagelijks uitgevoerde overtochten waren er vroeger ook een
aantal kleine havens vanwaaruit landbouwproducten werden verscheept. Het is
niet duidelijk welke invloed de bootverbindingen tussen de eilanden en de vaste
18