112 PRIJSVRAGEN schap verenigd zou moeten worden om eindelijk het probleem van het begraven aan te pakken. Het Zeeuwsch Genootschap wil dit streven graag bekend maken in dit programma, want: 'Mocht men tog eens ophouden verkleefd te blyven aan eene gewoonte, door onkunde en bygeloof ingevoerd en ondersteund; door de reden en den Godsdienst wedersproken!' In 1799 nogmaals een rapport door Lambrechtsen: hij adviseert om J.H. Schorer en C.J. Bijleveld aan de commissie toe te voegen (inv.nr. 7, p. 57). In de notulen van 2 april 1794 is vermeld dat Lambrechtsen zelf grond heeft gekocht 'om deze slepende zaak te doen opschieten'. Hierover wordt niets meer vernomen. In Verhandelingen ZGW1789, XII, tweede stuk een beredenering van de verhandeling van Te Water uit Verhan delingen ZGW, IV, p. 629-669 en van de bekroonde antwoorden van Van Leeuwen en Terne en het aanhangsel van 's Gravezande uit Verhandelingen ZGW1786, XII. Volgens de Nieuwe Verhandelingen ZGW 1807,1 is er sinds het uitschrijven van de prijsvraag in 1783 niet daadwerkelijk iets gebeurd: 'Men hoopte op kalmer tijden, en bleef hoopen, en hoopt nog.' Opvallend is het concept dat al in 1773 is ingediend. Dat luidt als volgt: 'Welke is de oirsprong, en voortgang van het begraaven der lijken binnen de kerken en steden; is hetzelve nadeelig of onschadelijk? Indien nadeelig en schadelijk welke zijn dan de beste en geschikte middelen, om, na de gesteldheid van dezen staat in het algemeen en van Zeeland in het bijzonder en behoudens de inkomsten der kerken dit quaad te verhelpen?' Tien jaar later, bij het uitschrijven van de prijsvraag, was de 'schadelijkheid' bewezen en werden de verdiensten voor de kerken kennelijk niet meer zo belangrijk geacht! Het begraven in kerken werd in Nederland in 1804 verboden. Het verbod werd in 1813 opgeschort, in 1825 werd het definitief. In Middelburg echter werd tot in 1830 in de Oude Kerk begraven. Prijsvraag 22 (voor rekening van W.C.H. baron van Lynden tot Blitterswijk, representant van de stadhouder als Eerste Edele van Zeeland) Het different der schadelijke Wisselcours, welke in ieder der zes Vereenigde Provinciën met de relatie tot de Provincie van Holland in ordinaire tijden gemeenlijk plaats heeft; voorts aan te wijzen de fundamenteele oorzaaken, door welke deze Wisselschade in de Provincie van Zeeland grooter zou zijn, dan in de vijf andere Provinciën, gesteld zijnde, dat de zilveren Dukaat in Zeeland tot geen hoogeren prijs gangbaar ware, dan in de overige Provinciën; verders te betoogen, of en welke redenen de Provin cie van Zeeland heeft, om bedugt te zijn, dat aldaar eerder en meerder gebrek aan standpenningen en andere gangbaare specien zoude existeeren, dan in de vijf andere Provinciën, en hoe zulk defect best zou konnen voorgekomen worden. Indiener W.C.H. baron van Lynden tot Blitterswijk (inv.nr. 5, p. 70). Jaar 1783. Antwoorden 1785: 3 (inv.nr. 5, p. 212; inv.nr. 56, p. 44-45).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 2002 | | pagina 114