F.M. WIBAUT
21
had deze niet gevonden. In 1902 polste hij in het diepste geheim Hendrik Endt, een
zakenrelatie uit Zaandam. Wibaut gaf Endt te kennen zich eind 1903 als directeur
te willen terugtrekken en hij vroeg hem de opengevallen plaats dan in te willen
nemen. Endt nam het voorstel enkele weken in overweging. Ondanks het feit dat
aan deze functie financieel en inhoudelijk aantrekkelijke kanten zaten, prevaleerde
voor de houthandelaar uit Zaandam zijn verbondenheid met het familiebedrijf
waarin hij werkzaam was. Naar de reden waarom Wibaut juist Endt heeft gevraagd
hem op te volgen, kunnen we slechts gissen. Tussen houthandel Alberts en de firma
Gebrs. Endt bestonden al langdurig handelscontacten. De eerste leveringen van de
onderneming uit Zaandam aan de Middelburgse houthandel dateerden uit maart
1881. Endt was rond die tijd, op negentienjarige leeftijd, in het bedrijf van zijn vader
gekomen. Endt was stevig geworteld in Zaandam. Hij bekleedde er enkele openbare
functies, waaronder het lidmaatschap van de gemeenteraad tussen 1897 en 1905.
Hij lijkt tot de liberale kringen te behoren, want zijn kandidatuur werd gesteund
door de liberalen. Endt was daarenboven initiatiefnemer en eerste voorzitter van de
Bond van Werkgevers in het Houtbedrijf, die in 1900 te Zaandam werd opgericht.
Voornaamste oogmerk van deze werkgeversorganisatie was elkaar bij te staan in geval
van een staking van het werkvolk.38
Of Wibaut ook andere kandidaten voor de directeurspost heeft benaderd, is niet
bekend. In zijn memoires schreef hij dat hij directeur was gebleven, omdat een goede
opvolger niet zo snel te vinden was.39 Gezien het feit dat het vervolgens nog tien jaar
zou duren voordat hij als directeur uit de houthandel stapte, mogen we aannemen
dat ook andere overwegingen een rol hebben gespeeld bij Wibauts besluit om aan
te blijven. Wibaut was misschien wel nauwer met zijn houthandel verbonden dan
hij later wilde toegeven. Zijn verhuizing naar Amsterdam deed in ieder geval niets
af aan zijn ijver en inzet voor het bedrijf. Hij correspondeerde vanuit Amsterdam
veelvuldig, vooral met mede-directeur Ghijsen, telefoneerde voor urgente zaken en
reisde regelmatig af naar Middelburg om zaken te bespreken. Amsterdam had op
socialisten een grote aantrekkingskracht en voor houthandelaren was het evenzeer
een gunstige vestigingsplaats. De stad bezat een grote houthaven, met drie zeesche
penbassins en een grote vlothouthaven, waarin het hout dat drijvend werd verkocht,
verzameld werd nadat het overboord was gegooid. Op de kaden stonden de grote
houtloodsen.40 Houthandel Alberts had er veel contacten, Wibaut vertoefde er vóór
zijn verhuizing elke week een hele dag.
Toen hij in 1914 in Amsterdam wethouder werd, trad Wibaut op 55-jarige
leeftijd terug als directeur van de houthandel. Ghijsen, die veertien jaar ouder was
dan Wibaut, trad op hetzelfde moment af. Beiden werden door de aandeelhouders
gekozen tot commissaris. Wibaut werd president-commissaris van de vennootschap
en bleef dat tot aan zijn dood in 1936. Hij bleef zich betrokken voelen ook bij de
dagelijkse gang van zaken in het bedrijf. Enkele maanden na zijn vertrek schreef hij
naar Middelburg: 'Schrijf me eens iets hoe het gaat met het bedrijf: wordt er nog
gezaagd? wordt er nog afgeleverd? wordt er nog geld ontvangen? wat is er gedaan om
betaling groenhartleveringen te verzekeren?' Als opvolgers van de afgetreden
directeuren werden benoemd Willem Ghijsen, tot op dat moment adjunct-directeur
van de houthandel, en Willem Berdenis van Berlekom, houthandelaar in Amsterdam
en uit dien hoofde ook een zakenrelatie. Samen met Eduard Alberts vormden zij de
nieuwe directie. De leiding van het bedrijf bleef zo in de familie. Willem Ghijsen