F.M. WIBAUT
25
vanuit Demerara in Guyana werd aangevoerd. In april 1883 werd de eerste partij
Demerara-greenhearthout geleverd door Geo. Stradbolt Son in Londen. De nieuwe
houtsoort zou de onderneming geen windeieren leggen, want door de uitstekende
toepassingsmogelijkheden bij waterbouwkundige werken waren er voor dit hout
veel afzetmogelijkheden te vinden. Voor de transatlantische houtaanvoer had de
firma Alberts contacten met Britse handelsondernemingen. Veel zaken deed men,
behalve met Stradbolt, ook met Duncan Ewing Co. te Liverpool.51 Dit gold het
Demerara-greenheart, maar ook de veel beperktere handel in teakhout.
Nu het Demerara-greenhearthout zo'n succes was geworden, zag de NV Hout
handel in 1900 alle reden om te beginnen met de aanvoer van manbarklak, een
houtsoort uit Suriname, die evenals het Demerara-greenheart goed toepasbaar leek
bij waterbouwkundige werken.52 Het verwachte succes bleef echter uit.
Transport en opslag
Voor het vervoer van hout dat met zeil- en stoomschepen uit het buitenland naar
Middelburg kwam, nam houthandel Alberts verschillende rederijen in de arm. Het
hout dat met de zeeschepen werd binnengevaren, was bij het inladen in afzonderlijke
partijen verdeeld. De vrachtbrieven waarin de samenstelling van die partijen was
opgenomen, de zogeheten cognossementen, werden door de handelsagenten aan de
kopers van het hout gezonden of aan de handelsonderneming die de lading voor de
koper in ontvangst zou nemen. Een partij die in een cognossement was omschreven,
kon overigens hout van verschillende soorten en afmetingen bevatten. Het meeste
hout werd in de ruimen van de schepen geladen, terwijl bij lichtere houtsoorten
maximaal eenderde van de lading ook op het dek kon worden vervoerd.53
Het uit het buitenland aangevoerde hout was meestal onbewerkt. In die vorm heette
het balkenhout, dat vrijwel altijd bestemd was om in de Middelburgse zagerij gezaagd
te worden. Maar dat gold niet voor al het hout. In het buitenland werd ook hout
gekocht dat daar reeds gezaagd was. De verhandeling hiervan gebeurde rechtstreeks
vanuit Middelburg of vanuit andere havenplaatsen als Amsterdam, Rotterdam en
Antwerpen, waar deze partijen ook wel aankwamen. In het eerste geval werd het met
binnenschepen alsnog naar Middelburg vervoerd, in het tweede geval reisde het hout
via de binnenvaart of per spoor rechtstreeks naar de afnemers door. Zo stuurde de
houthandel in augustus 1888 aan aannemer G.D. Vandoorn in Amsterdam bericht,
dat op de stoomboot Whimbrelin Liverpool vier palen van groenharthout voor hem
waren geladen. De palen zouden zo mogelijk in IJmuiden worden gelost, waar zij
waarschijnlijk bij een waterbouwkundig werk nodig waren.54
Van groot belang was de verzorging van de houtlading tijdens de reis. Het was een
omstandigheid waarop de houthandelaren weinig invloed hadden. Als het hout aan
boord niet met dekkleden of luiken werd afgedekt, kon het nat worden. Dat kon
een flinke schadepost zijn, want als de afnemer een partij droog hout had besteld
omdat dit meteen verwerkt moest worden, had hij voorlopig niets meer aan deze
partij. Het hout zou na aankomst immers eerst moeten drogen. Houthandel Alberts
vroeg een rederij uit Vlissingen in februari 1888 uitdrukkelijk hiermee rekening te
houden bij een lading voor een van hun schepen: 'Jan. Dit scheepje past ons wel van
Memel naar hier wanneer het zoo vroeg mogelijk, en in ballast kan uitgaan,
en wanneer het scheepje goed dicht is zoodat de planken niet nat worden.'55 Ook
andere problemen deden zich voor. Sommige schippers sloegen zelf aan het zagen of