F.M. WIBAUT
35
Tubergen Daam begreep men in deze onderneming toch wel 'dat concurreeren
met ons voor beiden slechte prijzen zou beteekenen. Dus samenwerking gewenscht.'
Wibaut ontwierp vervolgens een overeenkomst, waarin Ghijsen en Eduard Alberts
hem steunden. Deze overeenkomst had betrekking op de prijs en de hoeveelheid. De
handel in manbarklak en groenhart werd verdeeld over Tubergen Daam, die zich
zou beperken tot manbarklak, en de houthandel Alberts, die de handel in groenhart
toekwam. De afspraak gold slechts voor bestekken waarin alleen een keuze bestond
tussen manbarklak of groenhart. Zodra ook andere houtsoorten werden toegelaten,
gold de overeenkomst niet en moesten nieuwe afspraken gemaakt worden. De le
veringen van grote hoeveelheden hout (50 kubieke meter of meer) zouden worden
gedeeld: ieder de helft, zodat de helft manbarklak en de helft groenhart zou worden
geleverd. Bij kleine leveringen zouden de twee houthandels om beurten als leverancier
optreden. Voorts legden de twee ondernemingen zich vast op een minimumprijs van
80 per kubieke meter. Dat een en ander in het geheim moest worden beklonken,
blijkt uit het vertrouwelijke karakter van de brieven hierover. 'Houden natuurlijk
vertoon van heftigen concurrentiestrijd', meldt Wibaut zijn collega's in Middelburg
nog.79
Op de afzetmarkt van Demerara-greenhearthout had de houthandel Alberts een
stevige positie verworven. Het gevolg van overeenkomsten als die met Tubergen
Daam was een verdere versterking van deze positie. Tubergen Daam zou zich im
mers op de handel in manbarklak richten en het groenhart aan Alberts laten. Ook
met de handelsonderneming Ambagtsheer Van der Meulen gold een afspraak
inzake de afzet van groenhart, die bepaald niet ongunstig voor Alberts was. Met de
Amsterdamse handelszaak werd gewerkt op basis van uitkeringen. Wibaut voelde wel
aan dat deze regeling wrong bij Ambagtsheer Van der Meulen. De jongere broer
Van der Meulen gaf in 1911 aan wel trek te hebben om zelfstandig iets in groenhart
te beginnen, maar de oudere broer Jan wilde liever op de oude voet met houthandel
Alberts doorgaan, hoewel hij ook wel voelde, aldus Wibaut, 'dat we hun eigenlijk de
wet voorschrijven en bij groote leveringen eigenmachtig bepalen welke uitkeering
ze krijgen en somtijds of ze er een krijgen'. Wibaut speelde de zaak op het scherp
van de snede. Hij gaf Van der Meulen te kennen, dat de aanvoer van balken niet
verdeeld kon worden. Het was de keus tussen öf de volledige handel bij Alberts laten
en het stelsel van uitkeringen voortzetten, öf concurrentie met elkaar. Voor gezaagd
hout was Ambagtsheer Van der Meulen nog afhankelijker van de Middelburgse
houthandel, waarschijnlijk omdat zij zelf niet over een zagerij beschikte. Wibaut gaf
hun op dit punt te verstaan, dat zelfs het allergemakkelijkste bestekhout niet goed
koper dan voor 120 geleverd kon worden. Uiteindelijk kwam Wibaut dan toch
nog met een voorstel over de brug waarin hij de gulden middenweg bewandelde.
Daarin deed hij het aanbod in conta meta (dus voor gemeenschappelijke rekening)
aan te voeren en te verkopen, maar dan alleen voor zover het de nieuwe relatie van
Ambagtsheer Van der Meulen betrof waarvan blijkbaar sprake was. De oudere
broer Van der Meulen haastte zich na afloop van het onderhoud met Wibaut nog te
zeggen, 'dat we in elk geval in overeenstemming met elkander blijven werken, niet
3 80
concurreeren
Tussen 1913 en 1916 werden ook met de rechtsopvolger van de oude handelsrelatie
Bontekoning Aukes te Amsterdam afspraken gemaakt over houtverkoop. In deze
onderneming had de NV Houthandel Alberts in 1911 aandelen genomen, nadat de