F.M. WIBAUT
45
men werk. Overschotten daarvan werden onder de vaste en losse sjouwers verdeeld.
De directie was niet tevreden over de resultaten; vooral voor het lossen en opslaan
van hout moest steeds worden bijgelegd. De invoering van hogere prijzen per stan
daard had de prestaties van de sjouwers niet vergroot. Het niet functioneren van
de bestaande regeling voor deze groep arbeiders was hoofdzakelijk te wijten aan de
omstandigheid dat velen van hen in losse dienst werkten. Zij hadden meer belang
bij lange werkdagen (a 1,50 per dag) dan bij een toeslag en minder werktijd. Daar
kwam nog bij dat het opslaan van hout van verschillende afmetingen erg tijdrovend
was, omdat het op verschillende plaatsen op het terrein neergezet moest worden en
er dus veel met de wagons heen en weer gezeuld werd.105
Ook werklieden uit de kuiperij uitten tijdens de bijeenkomst met de directie hun
ongenoegen over de loonregeling. Zij werden uitbetaald voor stukwerk. Vooral de
betaling voor een product dat als een enkel stuk werd besteld, vonden de arbeiders
te laag. Ook het dagloon, dat werd betaald als er bijvoorbeeld vaten moesten worden
dichtgemaakt, 'was te min en werd te scherp berekend'.106
Wibaut volgde het geschil vanuit Amsterdam op de voet. Ghijsen ontwierp een
nieuwe regeling en stuurde deze Wibaut toe met de vraag wat hij ervan vond.
Wibaut constateerde dat de vlotters er het meest op vooruit gingen, maar dat het
voor de mensen in de zagerij 'erg langs het kantje' was, omdat zij er allemaal iets op
achteruit zouden gaan. Dit kon wellicht in de praktijk door 'over-zagen' (dat was het
zaagwerk dat boven de basisbetaling uit ging) worden goedgemaakt. Wibaut stelde
voor om alle weeklonen van 10 en daaronder in het voorstel van Ghijsen nog met
0,25 te verhogen. Zo kwam een nieuwe loonregeling tot stand voor de werklieden
in de zagerij, waarin behalve het personeel dat aan de zaagmachines werkte, ook de
sjouwers die het hout uit de zagerij voerden, de vlotters die de balken aanvoerden,
de werklieden aan de kleine schaafmachine, de stapelaars en de stoker werden be
trokken. Door ook arbeiders die niet direct bij het zaagwerk waren betrokken in de
regeling op te nemen, waren Ghijsen en zijn compagnons de werklieden een heel
eind tegemoetgekomen. Het spannen en inzetten van de zagen in de machines viel
nu niet meer onder het zaagwerk. In ruil daarvoor werd het vaste gedeelte van het
weekloon verhoogd, voor de raambazen met 2 per week, voor de voormannen aan
de circuleerzagen met 1 per week en voor de overige werklieden aan de ramen en
circuleerzagen met 0,60 of 0,50. Daar bovenop kwam nog een loonsverhoging
van 0,50 tot 0,75 per week voor alle vaste werklieden die 9,25 of minder ver
dienden. Er werden nieuwe, lagere normen ingevoerd voor de hoeveelheden hout
die per uur door de beide zaagramen moesten worden verwerkt. Voor productie die
boven de taken uitkwam, het aantal 'overvoeten', werd 1 cent per voet berekend, en
het totaal werd volgens een systeem van porties aan de werklieden uitbetaald.107
Enige tijd daarna moeten de productieresultaten die voor de beide zaagramen tot
taak waren gesteld, bij elkaar zijn gevoegd, want rond 1909 klaagde men dat door
het bijeenvoegen van de resultaten van beide zaagramen niet duidelijk werd, dat wat
het ene zaagraam meer produceerde door het andere zaagraam te niet werd gedaan.
Het gevolg daarvan was dat er geen overschotten meer werden gemaakt en aan de
arbeiders geen toeslag meer kon worden uitgekeerd. Besloten werd een nieuwe rege
ling te ontwerpen en de taakstelling voor beide ramen weer te splitsen.108
Nadat houthandel Alberts in 1899 een naamloze vennootschap was geworden, was
men ook overgegaan op het uitkeren van winstaandelen aan het personeel. Overigens